Over de herkomst van het woord ‘Tukker’ bestaan twee theorieën: de een draait om de manchesterboks en werkmansmentaliteit, de ander om een bescheiden vogeltje. Edwin Plokker, hoofd collectiebeheer van de Enschedese MuseumFabriek, heeft twee objecten uit zijn depot gelicht om dat toe te lichten.
De bovenstaande video is ook integraal te zien in de video verderop in dit artikel, waarin Adrie Hemmink nader ingaat op de Twentse volksaard.
Beide voorwerpen - die manchesterbroek en het paartje kneus - zeggen niet alleen iets over de herkomst van het woord ‘Tukker’, ze blijken ook verdacht veel te zeggen over de volksaard van de Twentenaren. Streektaal- en cultuurambassadeur (en 1Twente-juf Twents) Adrie Hemmink deed onderzoek.
Handen in de tuk. Een niet onvriendelijke maar afwachtende blik. Zwijgen tot degene die aan het woord is - een kennis, een babbelaar of een ‘stadse’ praatjesmaker - zijn zegje heeft gedaan en dan het commentaar: ‘Joa, joa…’ Dat kan van alles betekenen: instemming, maar evengoed ‘het zal wel’. Alleen ingewijden kennen het verschil.
Natuurlijk, het zijn generalisaties, maar een Tukker bezigt in het algemeen niet meer woorden dan strikt noodzakelijk. Hij (zij ook) laat liever de handen spreken. Uitgebreidere verhandelingen zijn een veeg teken, compensatie voor een gebrek aan daadkracht. Een hobby van mensen uit het Westen, die een hoop praatjes hebben maar weinig presteren.
De Tukker doet zijn werk zo goed hij kan, zonder er een hoop ophef over te maken. Poeha is hem vreemd. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Geen wonder dat er ’s ochtends in alle vroegte zoveel busjes over de IJsselbrug westwaarts rijden, veel meer dan omgekeerd. Tukkers werken hard en zeiken weinig. Zeker niet hardop.
Pronkzucht is de Tukker vreemd. Hij zal zich niet groter voordien dan ‘ie is. Zo’n kneu is een bescheiden maar taai vogeltje, alleen het mannetje heeft een zweempje bruin in zijn kuif. De trots die hij voelt - op zijn afkomst, op zijn vlijt, zijn doorzettingsvermogen - zal hij nauwelijks uiten. Alleen een goede observant merkt het op. Tenzij er ècht iets te vieren valt, dan gaat er van. Collectief. Al wordt ook bij volksfeesten een zekere ingetogenheid betracht.
Het beste voorbeeld is misschien wel een kampioensfeest van FC Twente. Drommen mensen langs de snelweg, spandoeken op ieder viaduct, tienduizenden bij de Grolsch Veste. De vreugde is intens, maar toch. De diepste gevoelens blijven binnenskamers, opgesloten achter de opzwellende ribbenkast. En het carnaval van Oldenzaal - veruit het grootste en uitbundigste van de regio - wordt nooit dat van Rio of zelfs ’s Hertogenbosch.
Die Twentse bescheidenheid is ook een valkuil, vinden bijvoorbeeld de oprichters van de Vrije Republiek Twente. ‘Een gevaar’, noemde een van het het zelfs. Want als er iets te regelen of te halen is - een bak subsidiegeld voor een groot infrastructureel project, bijvoorbeeld - laten Tukkers zich de kaas nogal eens van het brood eten. Zij zijn zelden haantje de voorste, al hebben ze misschien de beste papieren.
Bij het onderzoek naar wateroverlast in Enschede - Enschede aan Zee - stuitte 1Twente op een anekdotisch voorbeeld. Rotterdam claimde een kleine tien jaar geleden de grootste wateropslag van Nederland te hebben gerealiseerd, een opvangbassin voor overtollig regenwater van 1 miljoen kubieke meter onder de net aangelegde Museumparkgarage. Enschede legde begin jaren 70 van de vorige eeuw al een ondergrondse waterberging aan van anderhalf keer die omvang. Geen hond die het weet.
Dat de trein nog altijd in Enschede stopt, heeft een reden.
Vraag is natuurlijk of het erg is, die Twentse bescheidenheid. Of, belangrijker nog: of er überhaupt iets aan te doen valt. Je moet van een kneu geen papegaai willen maken, immers. Maar zou een beetje meer kleur op de wangen niet beter zijn? Het is maar wie je het vraagt.
Beleidsmakers en bestuurders hebben er wel oren naar. Enschede moet groter, wereldser; over tien jaar moeten de stad toch minstens 170.000 inwoners tellen. Veel autochtone inwoners fronsen hun wenkbrauwen bij dat soort plannen: waarom, in hemelsnaam? De stad is prima zoals ‘ie is. Mooi zo loaten.
En dan dat Twentse land. Stel je voor dat horden toeristen en massa’s ‘leu van buut’n’ het ontdekken. Dan wordt het hier veel te druk. Kijk naar Amsterdam. Je moet er niet aan denken.
Adrie Hemmink - zelf een rasechte Tukker - deed en doet onderzoek naar het karakter van de Tukker. Twente was lange tijd slecht bereikbaar, invloeden van buitenaf druppelden de cultuur en volksaard maar mondjesmaat binnen. De Amsterdamse koopmansgeest, waar iedereen om het hardst moest schreeuwen om in de menigte zijn waar verkocht te krijgen, was de Tukker vreemd. Hij was een arbeidersman, die in het zweet des aanschijns brood op de plank moest zien te krijgen.
Veel beeldender kun je het verschil tussen de kneu en het haantje-de-voorste niet omschrijven. Maar Hemmink maakt zich niet zo druk om de risico's van die ingebakken bescheidenheid in het mondaine verbale geweld. "Ach, de laatsten zullen de eersten zijn." Of, in minder bijbelse termen: goede wijn behoeft geen krans.
Hemmink heeft een serie podcasts in voorbereiding waarin zij met bekende en minder bekende Tukkers dieper in de Twentse volksaard duikt.