Waar voor je geld. Geen kat in de zak. Als je centen neertelt voor een product, wil je de zekerheid dat het voldoet aan je wensen en verwachtingen. Keurmerken, EU-certificeringen en kwaliteitsgaranties houden de vinger aan de pols. Maar hoe zorgden de textielfabrikanten van weleer ervoor dat hun afnemers erop vertrouwden dat zij geleverd kregen wat zij hadden ingekocht, voordat de wereld een gedigitaliseerd dorp was?
De Twentse textielbaronnen - maar zij niet alleen - gebruikten een in het weefsel gedrukte stempel en bijbehorende stickers als echtheidskenmerk. Deze zogenaamde ‘tjap’ was uniek voor het soort textiel dat de wereldzeeën over ging. Iedere tjap werd vastgelegd in een formeel merkenregister.
Twente telde honderden verschillende textielfabrieken en -fabriekjes. Die op hun beurt tientallen zo niet ook honderden soorten weefsels ontwikkelden en op de wereldmarkt zetten. Rond de vorige eeuwwisseling, op het hoogtepunt van de gouden textieleeuw, werden er ettelijke duizenden verschillende Twentse stofjes verhandeld. Over heel de wereld, je kon het zo gek niet verzinnen.
Veel van de in Twente geweven stof werd elders in de wereld bedrukt en tot confectie - of iets anders - verwerkt. Inkopers uit Bandoeng, Mantsjoerije of Swaziland wilden waar voor hun geld, maar ook voor de fabrikanten zelf was het zaak al die verschillende producten makkelijk uit elkaar te kunnen houden. Ieder nieuw weefsel kreeg daarom een uniek beeldmerk, letterlijk: een stempel (tjap) met een bijbehorend label, vaak met kleurrijke afbeeldingen.
De Enschedese MuseumFabriek heeft een hele verzameling tjaps en duizenden bijbehorende labels in depot. Ze maken deel uit van de erfenis van textielfabrieken die in de tweede helft van de vorige eeuw een voor een de poorten sloten.
Nieuwe producten werden gebundeld in een stalenboekje, dat naar handelscontacten over de hele wereld werd gestuurd. Die inkopers in Indië, Afrika, Zuid-Amerika of waar dan ook, beoordeelden die stalen op kwaliteit, weefpatroon, gebruikte garens en andere eigenschappen, en bestelden wat zij hebben wilden.
Kwam de bestelling binnen, dan was aan de tjap te zien om welk product het ging. Tjap en staal waren de check dat Van Heek, Menko of Jannink geen kat in de zak had verkocht.
De oorsprong van het woord ‘tjap’ is Indonesisch, of: Nederlands-Indisch. Het is een klankwoord, afgeleid van het geluid dat een batikstempel maakt wanneer het op de stof wordt gedrukt. Het Indonesische woordje ‘tjap’ stamt uit het Hindi, waar het ‘stempel’, ‘zegel’ of ‘merkteken’ betekent. ‘Tjap’ kan ook ‘schop’ betekenen, maar is het ontleend aan het Surinaams en het Engels (chop).
In beide betekenissen bestond het ook als werkwoordsvorm: tjappen (voor ‘stempelen’ of ‘scheppen’).
Overigens werden ook andere goederen - cacao, bijvoorbeeld - en documenten zoals vergunningen en reispapieren ‘getjapt’.