Weinig is zo alledaags èn spreekt zo tot de verbeelding als honing. Voor ons, ontwortelde Westerlingen, een supermarktproduct, maar al sinds mensenheugenis het symbool voor geluk, overdaad en verleiding. Misschien niet in de laatste plaats omdat het bereikbaar was voor iedereen, van herdersjongen tot prins.
Maar honing was evengoed ook kostbare handelswaar. Een paar generaties geleden maakten bijenkorven nog belangrijk onderdeel uit van de nalatenschap van Twentse boeren. Belangrijker nog dan het vee.
Bijenteelt was weliswaar bijverdienste, maar het belang ervan was groot. In het Saksisch erfrecht van weleer was de verzameling bijenkorven een sleutelstuk. Op oude lijsten staan die als erfstuk onder de boerderij, erf en akkers, maar boven het vee. De reden: de boerderij en alles wat daarbij hoorde, ging naar de oudste zoon. Daarmee werd voorkomen dat zo’n erf binnen een paar generaties volledig zou versnipperen.
Maar de belangrijkste bijverdienste, die uit de bijenteelt, was voor de andere erven. Overigens was het niet alleen de honing die geld in het laatje bracht. In de aanloop naar de vorige eeuw waren kaarsenmakers aangewezen op bijenwas.
In Twente vond je het type korf dat in heel Oost-Nederland in zwang was: de bisschopsmuts. Die is ontleend aan de vorm, die doet denken aan een bisschopsmijter. Zoals bij alle ambachten ontwikkelde en cultiveerde iedere streek zijn eigen korf, herkenbaar aan vorm en vlechtwerk. Denk aan de schipperstruien, waaraan je in een oogopslag herkende uit welke vissersplaats de drager afkomstig was.
Datzelfde geldt voor het gebruikte materiaal: korvenvlechters scharrelden uit de vrije natuur bij elkaar wat ruim voorhanden was. Bisschopsmutsen zijn gevlochten van gras en riet, dat in Oost-Nederland overal voorkwam.