De Linderbeek - een waterloopje dat ruwweg tussen Vroomshoop en Den Ham slingert - vormde ooit het decor voor de eerste homo sapiens die zich vestigden in Twente. De oudste bewijzen van menselijke activiteit die langs de oevers zijn gevonden dateren van 11.000 voor Christus.
Het Twente van destijds leek in niets op hoe het er nu bijligt. Een woest landschap van dennenbossen, met hier en daar een eik of een hazelaar, afgewisseld met uitgestrekte venen en moerassen. Het was het domein van oerossen, beren, wolven en elanden. En van een paar honderd mensen.
Aan weerszijden van de Linderbeek heeft dat handvol oer-Tukkers sporen nagelaten. Bij diverse opgravingen zijn resten van slachtafval gevonden, maar ook verschillende gebruiksvoorwerpen. De oudste komen uit de middensteentijd.
Die tijdsaanduiding zegt het al: we hebben het over de periode ver voordat de mens had uitgevogeld hoe hij ijzeren voorwerpen moest maken. Maar ook voordat de kunst van het pottenbakken was uitgevonden. Langs de oevers van de Linderbeek zijn werktuigen gevonden die gemaakt zijn van steen of gewei. In een enkel geval een voorwerp dat uit steen èn bot bestaat.
Het mooiste voorbeeld is misschien wel een bijl met een blad van steen, dat is gevat in de tak van het gewei van een edelhert. Onder die vondsten bevinden zich ook een guts en een meetlat - voor Nederland unieke voorwerpen.
Bij de laatste gaat het om een stuk rib, waar op regelmatige afstanden inkepingen zijn aangebracht. Een meetlatje met een lichte kromme, dus. Waarvoor het precies heeft gediend, is niet bekend.
Die eerste bewoners van Twentse bodem leidden een zwervend bestaan. Zij leefden van wat het land hen gaf, van jacht, van visserij en van wat zij aan knollen, noten en vruchten wisten te verzamelen.
Uit andere - latere - vondsten bij diezelfde Linderbeek blijkt dat de streek tussen de beide Twentse dorpen vanaf die middensteentijd altijd bewoond is gebleven.