Uitvinders, knutselaars, productontwikkelaars - hoe je ze ook noemt, ze zijn van alle tijden en allemaal proberen ze iets mogelijk te maken wat voorheen niet kon. Enschedeër Coenraad ter Kuile (1781 - 1852) was er zo een. Hetzelfde geldt voor diens stadsgenoot Bert van Gool (nog in leven).
Zonder uitvinders een goddelijke status toe te dichten, is de stelling dat de mensheid er zonder hen niet was geweest nauwelijks overdreven. Zonder hen waren kale apen als wij nooit zo succesvol geweest. De mens heeft altijd apparaten en technieken nodig gehad om als soort te overleven en vooruit te komen. Het waren uitvinders die ze ons aanreikten: bijlen, messen, speren, kleren en wielen. Zonder waren wij allang opgevreten, doodgevroren en ingehaald.
Je zou Ter Kuile een beetje kunnen beschouwen als de Da Vinci van Twente. Hij was een generalist. Hij brouwde bier, zat in de textiel (bombazijn, om precies te zijn) en was sterrenkundige. Maar bovenal uitvinder. Of: ‘knutselaar’, zoals hij het zelf uitdrukte. Zo maakte hij zijn eigen telescoop - en dat is, zelfs met de huidige technieken, niet gemakkelijk - en een tellurium. Dat is net zoiets als het planetarium van tijdgenoot Eise Eizinga, maar dan op een grote tafel.
Dat tellurium ging verloren bij de Enschedese stadsbrand van 1862. Net als vrijwel al zijn andere vindingen. Van Ter Kuile resten nog drie objecten: een schilderij (privébezit), de zonnewijzer op de zuidgevel van de Grote Kerk en een model van een garenwinder. Dat laatste apparaat is een typisch voorbeeld van hoe de textieltelg te werk ging.
Het was zijn oplossing voor het probleem van een garenhandelaar, die na ieder bezoek aan een potentiële klant van zijn kluwens garen weer toonbare verkoopwaar moest zien te maken. De man werd er gek van, Ter Kuile schoot hem te hulp.
Zijn belangrijkste vinding, zo vermoedt collectiebeheerder Edwin Klokker, is de naadloze brandslang. Voor Ter Kuile bestonden die slangen uit een lange lap rechttoe rechtaan geweven canvas, die werd dubbelgeslagen en dichtgenaaid of geklonken. Als er druk op werd gezet, lekten ze als de ziekte. Na Ter Kuile konden branden met veel meer waterdruk worden bestreden.
Het heeft de Enschedese stadsbrand niet kunnen voorkomen, maar Ter Kuile zal met zijn vinding tal van rampen hebben kunnen afwenden.
Uitvinder-anno-nu Bert van Gool noemt zich het liefst productontwikkelaar. Dat klinkt ‘minder Willy-Wortel-achtig’, maar het is ook een adequatere omschrijving, vindt Van Gool. Productontwikkelaars doen wat Ter Kuile deed: zij verzinnen een oplossing voor een praktisch probleem, vaak aangedragen door een ander. Met het idee de vinding op de markt te brengen.
“Een uitvinder trekt zich niks aan van een vraag of een probleem. Die heeft een briljant idee en probeert dat uit”, zegt Van Gool. Uitvinders proberen dingen uit, gedreven door nieuwsgierigheid. Niet als oplossing voor een concreet probleem. De vraag naar praktisch nut is voor hen niet zo relevant. Zij vragen zich pas af wat je ermee zou kunnen als de uitvinding is gedaan. En dat niet eens per se; soms is de ontdekking beloning genoeg.
Wie naar Van Gool’s verhalen luistert, ontdekt dat de huidige uitvinders opereren in een jungle van inventieve geesten en cowboys en geldwolven. Heb je iets bruikbaars bedacht en een prototype ontwikkeld, dan moet je goed op je tellen passen; voor je het weet, schuift er iemand met gladde praatjes een listig opgesteld contract onder je neus. Teken je, dan heb je je vinding voor een habbekrats verkocht aan een partij die er fors geld mee denkt te maken. In het gunstigste geval.
Van Gool kent ook gevallen waarbij de ontwikkelaar zich om niet nog jaren aan de verdere ontwikkeling van zijn vinding had verbonden, als hij de kleine lettertjes niet zorgvuldig genoeg had gelezen.
De Enschedese uitvinder-productontwikkelaar-knutselaar zou, voor hij de kaarsjes uitblaast, nog graag een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een echt goedkoop elektrisch vervoermiddel. Zodat iemand met een bijstandsuitkering zich ook elektrisch kan verplaatsen. “Ik vind het heel vervelend dat elektrisch rijden nu eigenlijk alleen maar voor de draagkrachtigen is weggelegd.”