De ‘zaak Ardesch’ draait om een langslepend conflict tussen de gemeente Enschede en de ondernemer Ardesch. Na een aantal jaren innige samenwerking, ging het eind 2016 mis. Het kwam tot een rechtszaak. De gemeente beweert in die rechtszaak (grotendeels) in het gelijk gesteld te zijn. Maar is dat ook zo?
Onlangs werd in de Enschedese gemeenteraad - digitaal - gesproken over die ‘zaak Ardesch’. Daarin ging het ook over die rechtszaak. In dit artikel leggen we de belangrijkste uitspraken van de verantwoordelijk wethouder daarover naast de tekst uit de gerechtelijke vonnissen.
De rechtszaak tussen Ardesch en de gemeente Enschede startte in juli 2017. Het conflict draaide om huurschulden, een betalingsregeling, de hoogte van huurbedragen en door Ardesch geleverde diensten. Na drie tussenvonnissen, velde de rechter in maart 2019 zijn eindvonnis. Om de uitspraken van de rechter en de wethouder te kunnen duiden, is het handig om op hoofdlijnen te weten hoe het conflict ontstond en hoe het zich in de tijd ontwikkelde.
Ardesch huurde ruimten in Spinnerij Oosterveld, aanvankelijk in eigendom van de gemeente. Daarnaast verleende hij facilitaire diensten aan de gemeente. Hij had een betalingsachterstand voor huur en de gemeente was hem geld verschuldigd voor het gebruik van een koffieautomaat.
Voor die huurschuld liep een betalingsregeling. Die werd in oktober 2016 stopgezet door de gemeente omdat Ardesch zich niet aan die regeling zou houden en de schulden opliepen. Er werd een incassoprocedure gestart. Daarnaast claimde de gemeente dat de ondernemer illegaal ruimte in gebruik had. In december stuurde de gemeente een factuur voor de huur van januari met een huurbedrag dat volgens Ardesch niet klopte.
Ardesch probeerde op verschillende manieren met de gemeente in gesprek te komen. Over die stopgezette betalingsregeling, over de incasso waarin volgens hem fouten zaten en over het in zijn ogen te hoge huurbedrag voor januari 2017. Dat gesprek werd afgehouden en Ardesch besloot de nieuwe huurfacturen vooralsnog niet te betalen.
Het geschil leidde uiteindelijk tot een rechtszaak en een conflict. En tot aanhoudende vragen in de politieke arena en bij de pers.
In het debat van maandag 14 december 2021 over de kwestie herhaalde verantwoordelijk wethouder Jeroen Diepemaat wat de gemeente tot dusverre steeds heeft gesteld: de gemeente is in deze rechtszaak grotendeels in het gelijk gesteld.
Als achtergrond: Diepemaat was geen wethouder toen het conflict tussen de gemeente en Ardesch ontstond. Ook veel van de destijds betrokken ambtenaren zijn vertrokken.
In de in totaal vier vonnissen in deze zaak, spreekt de rechter zich twee keer uit over wie hij gelijk of ongelijk geeft. De eerste keer is in een tussenvonnis van 27 november 2018. In die zitting ging het - op hoofdlijnen - over de betalingsregeling, de al dan niet illegaal gebruikte ruimten, de hoogte van huurbedragen en het bedrag dat Ardesch claimde voor geleverde koffiediensten.
De gemeente werd in die zitting als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De rechter maakt daarin wel een voorbehoud: er komt nog een eindoordeel.
Ook in het eindvonnis spreekt de rechter zich uit over wie in deze zaak gelijk had - uiteraard. Daarin schrijft hij dat beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld. Beide partijen moeten daarom ook de eigen kosten dragen.
De gemeente draait wel op voor een deel van het honorarium van de advocaat van Ardesch.
Diepemaat onderbouwde de stelling dat de gemeente grotendeels in het gelijk gesteld zou zijn met een verwijzing naar de bedragen die de rechter in zijn eindvonnis van Ardesch vordert. Ook een aantal raadsleden deed dat. Daarin doelde hij met name op gevorderde bedragen in verband met huurachterstanden.
Om de vorderingen uit het eindvonnis goed te kunnen duiden, is het van belang om te weten hoe het zat met die achterstallige huur en wat de rechter daarover heeft gezegd. Om welke huurperioden ging het? Welke bedragen waren in het geding? Waarover bestond verschil van mening? En hoe beoordeelde de rechter de aanleidingen voor die huurachterstanden?
Aan het eind van de rit moest Ardesch de gemeente ruim 22.000 betalen [zie ook afbeelding 2]. En andersom: de gemeente had volgens de rechter nog een rekening te voldoen van ruim 6.000 euro.
Kort gezegd: onderaan de streep van dat rekensommetje van de rechter was Ardesch de gemeente ruim 16.000 euro verschuldigd. Dat is dan ook het bedrag dat de gemeente afloop van de rechtszaak bij Ardesch in rekening bracht. Een rekening die nog altijd open staat.
Laten we die vordering van 22.000 euro eens stap voor stap afpellen, op basis van de vonnissen van de rechter.
Het bedrag dat de rechter van Ardesch vorderde (22.629,18 euro), is opgebouwd uit achterstallige huur en energiekosten (18.533,69 euro), de wettelijke boete (2.700 euro) en zogenaamde buitengerechtelijke kosten (1.395,49).
Feitelijk gaat het dus hoofdzakelijk om achterstallige huur en kosten voor energiegebruik. Hier speelden twee kwesties, die de rechter beide afzonderlijk behandelde.
Er was nog een restschuld uit 2016, waarvoor tot eind oktober van dat jaar een betalingsregeling liep. En Ardesch had huur geweigerd over de eerste vier maanden van 2017, onder meer omdat er een in zijn ogen te hoog bedrag in rekening werd gebracht.
Die restschuld over 2016 was ontstaan nadat de gemeente een lopende betalingsregeling stopzette. De gemeente claimde daarbij ook een bedrag voor ruimte die Ardesch illegaal zou hebben gebruikt.
De rechter wees die laatste claim af en bepaalde de restschuld over 2016 op ongeveer 9.000 euro (let op: in het bedrag dat in het vonnis wordt genoemd zijn ook de energiekosten voor de eerste vier maanden van 2017 meegenomen).
Over de vraag of Ardesch over de eerste vier maanden van 2017 nog huur verschuldigd was, bestond geen geschil. Alleen over de hoogte van het huurbedrag verschilden de gemeente en Ardesch van mening. De rechter stelde Ardesch in het gelijk en bepaalde dat deze die huur - uiteraard - nog moest voldoen.
De rechter legde Ardesch wel een boete op - die was in het huurcontract vastgelegd. Maar hij hield daarbij rekening met het lagere huurbedrag, zoals hij dat in een eerder vonnis van eind november 2018 had vastgesteld.
Hij tekende daarbij aan dat het Ardesch niet kwalijk te nemen was dat hij de huur over die periode niet had betaald omdat hij pas in december 2018 - na dat vonnis - kon weten hoe hoog het huurbedrag was.
Wie sec naar de cijfers in het eindoordeel kijkt, kan concluderen dat de gemeente aan het langste eind trok. Ardesch moest de gemeente ruim 22.000 euro betalen, de gemeente was hem ruim 6.000 verschuldigd - helder verhaal.
De rechter deed dat niet en kwam tot een ander oordeel: hij stelde geen van beide partijen in het gelijk [zie afbeelding 2].
Er was een reden waarom die vier maanden huur uit 2017 niet waren betaald - dat erkende ook de rechter [zie afbeelding 7]. Dat ontsloeg Ardesch niet van zijn betaalverplichting, maar dat werd door hem ook niet betwist.
Voor die schuld uit 2016 liep een betalingsregeling. Die werd stopgezet. Het restant van die schuld stond nog open toen de rechtszaak startte.
Wethouder Diepemaat stelde in het raadsdebat dat de gemeente de betalingsregeling eind 2016 stopzette omdat Wellinga - dat is het bedrijf waarmee Ardesch voor de rechter stond - zich niet aan de betalingsregeling hield.
Dat is in tegenspraak met wat de rechter tijdens de rechtszaak vaststelde en optekende in het tussenvonnis dat daarover gaat. Daarin staat dat Ardesch zijn betalingsverplichtingen nakwam. Hij hield zich aan de betalingsregeling en loste elke week 1.000 euro af. En hij had tot en met december 2016 zijn reguliere huur voldaan.
Ardesch was, tot het moment waarop de betalingsregeling werd stopgezet, al zijn verplichtingen nagekomen. Waarom de betalingsregeling werd stopgezet, is ook de rechter niet duidelijk geworden.
Frappant hier is dat de wethouder even eerder in het debat, in antwoord op een andere vraag, nog stelde dat Ardesch zich wel aan de betalingsregeling hield. Hij was alleen latere huurverplichtingen niet nagekomen waardoor de schuldenpositie toch weer opliep.
Die ‘latere huurverplichtingen’ kunnen alleen betrekking hebben op de eerste vier maanden van 2017, die Ardesch had geweigerd te betalen. De rechter stelde immers vast dat alle huurtermijnen van 2016 waren voldaan [zie afbeelding 8].
Van de ‘oplopende schuldenpositie’ van Ardesch was tot stopzetting van de betalingsregeling dan ook geen sprake; integendeel: uit het vonnis blijkt dat de schuld elke week met 1.000 euro afnam [zie afbeelding 8].
De betalingsregeling werd eind oktober 2016 gestopt. Ook die 'latere huurverplichtingen' uit 2017 kunnen daarvoor nooit de reden zijn geweest.
Eind 2016 bedroeg de schuld van Ardesch, volgens de rechter, ongeveer 9000 euro [zie afbeelding 7, maar let op: in het daar genoemde bedrag zijn ook achterstallige energiekosten over 2017 meegenomen]. Ardesch had een ‘koffieclaim’ op de gemeente. De rechter bepaalde die op ruim 5000 euro.
Als de gemeente de betalingsregeling niet had stopgezet, was de nog openstaande schuld uit 2016, verrekend met die koffieclaim, binnen enkele weken afgelost geweest.
De vraag waarom de gemeente die betalingsregeling dan wel stopzette, is hiermee niet beantwoord maar blijft wel relevant. Dit artikel gaat alleen over informatie die uit de vonnissen te halen valt. Welk licht informatie uit de rest van het dossier Ardesch op deze vraag werpt, komt in vervolgartikelen aan de orde.