De bewerking die De Jonge Honden maakten van de clash tussen nuchtere Tukkers en flamboyante Italiaanse gastarbeiders in 1961 heeft mooi, uitgekiend decor en een paar sterke scènes opgeleverd. Maar het spektakelstuk grijpt nergens naar de strot.
De Spaghettirellen vertelt het verhaal van oplopende spanningen tussen jonge Italiaanse textielarbeiders en Twentse leeftijdsgenoten, die in 1961 uitliepen op massale vechtpartijen in Oldenzaal, Enschede, Hengelo en Almelo. Het was de clash tussen vurige veroveraars met losse heupen en jongens die met een biertje aan de bar hunkerend kijken naar de meisjes op de dansvloer.
De dialogen tussen Stefano (Joshua Albano) en Dante (Billy de Walle), de twee Italiaanse gastarbeiders die neerstreken in Twente, behoren tot de sterkere scènes in de voorstelling. Heftige gesprekken zijn het, meestal om de gemoederen te bedaren. Een sterk contrast met de zwijgzame Willem (Yari van der Linden) en Herman (Jelle Mensink), bij wie de emoties onderhuids zitten. Tot ze exploderen.
Die veenbrand in een Twentse ziel speelt ook bij Herman, homo in de kast. Logisch. Het zijn de jaren 60. En Oldenzaal (of Enschede) is geen Amsterdam. Het is Dante die in de nasleep van de rellen het initiatief neemt en hem met een kus over de streep trekt.
Of het daadwerkelijk niet alleen meisjes waren die vielen voor de uit Italië geïmporteerde charme? Statistisch gezien kan het bijna niet anders. In de voorstelling levert het in elk geval een mooie breuk op met het klassieke idee dat die spaghettivreters, zoals Willem ze noemt, de Twentse deernen kwamen inpikken.
Andere sterke momenten zijn die waarop De Jonge Honden hebben gekozen voor klein of gestileerd. Dat is ook een beetje hun handelsmerk. En locatietheater leent zich er bij uitstek voor. Een lantaarnpaal die een regenbui simuleert bij een bushokje, waar Dante - hij is de Italiaan, ten slotte - Herman kust. Het silhouet van twee mannen met koffers of een treurende moeder tegen een achtergrond van licht en containerwanden.
Zo nu en dan krijgt het even iets magisch, maar het krijgt geen vervolg.
De Spaghettirellen blijft zweven tussen die spaarzame momenten van magie en het spektakel met brommers, romeinse kaarsen en gesimuleerde gevechten. Die brommers zijn dan iets te makkelijk, net als de paar zinnen in het plat - “ik goa maar ‘es op huus an”. Anekdotisch, zonder heel grappig te zijn.
En dat is jammer. Want het decor is fijn. Datzelfde geldt voor de vondst van ambtenaar Vrielink (Fokke Baarssen), die vanachter een glasplaat het overheidsperspectief op de zaak geeft - zoals het hoort: enigszins uit de hoogte en bij voorbaat onschuldig. Het verhaal is niet alleen authentiek en historisch, het is sterk. De muziek (Arjen Dijkstra en Sebastiaan Flier), het geluid, het licht - het klopt allemaal.
Daarbij kunnen die Jonge Honden prachtig theater maken. Dat bewezen ze met bijvoorbeeld Hertha en Oorlogswinter, dat van december tot en met maart volgend jaar in herhaling gaat. Maar de Spaghettirellen blijft vooral een schouwspel van een anekdote uit de Twentse geschiedenis. Best vermakelijk, maar nergens urgent.
De Spaghettirellen speelt nog in Zwolle, thuisstad van De Jonge Honden, en Oldenzaal.