Kinderen die in Enschede opgroeien in een gezin met een laag inkomen, hebben tot ruim twee keer minder kans om af te studeren aan een hogeschool of universiteit dan kinderen uit vergelijkbare gezinnen in bijvoorbeeld Ootmarsum of Tubbergen. Dat blijkt uit een onderzoek van Bastian Ravesteijn, assistent professor aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit.
Ook in Enschede zelf zijn de verschillen groot. De kans dat kinderen uit gezinnen met lage inkomens uit Glanerbrug succesvol hoger onderwijs afronden is zo’n zeventien procent. Voor kinderen uit Lonneker in een vergelijkbare situatie is dat bijna vijftig procent.
Nederland lijkt een land waarin de kansen voor iedereen redelijk gelijk zijn. Het overheersende beeld is dan ook dat iedereen, ongeacht zijn afkomst, in redelijk gelijke mate in staat moet zijn om iets van zijn leven te maken. Als ‘ie zijn best maar een beetje doet. Uit de onderzoeken van Ravesteijn doemt een heel andere werkelijkheid op: de plek waar je wieg staat is heel bepalend voor de kansen in je latere leven - uitzonderingen bevestigen de regel.
De verschillen zijn groot, zo blijkt. Niet alleen die tussen regio’s, maar ook op wijkniveau blijkt de kloof voor wat betreft opleidingskansen groot. Van de dertigers die opgroeide in - pak ‘m beet - het Enschedese Deppenbroek heeft 4,2 procent een universitaire opleiding voltooid. Bij dertigers uit het aangrenzende Lonneker is dat 22,5 procent.
Ravesteijn publiceerde eind vorig jaar een vergelijkbaar onderzoek naar de inkomenspositie van diezelfde groep dertigers. Hij vergeleek die met de stad en de wijk waar zij opgroeiden. Ook uit dat onderzoek kwam ditzelfde beeld naar voren: de plek waar je ter wereld komt en opgroeit, blijkt heel bepalend te zijn voor je financiële positie later in het leven.
De onderzoekers vergeleken inkomens en opleidingsniveau van een miljoen dertigers, afkomstig uit gezinnen met een laag inkomen, met de plek waar zij werden geboren en opgroeiden. De bevindingen van beide onderzoeken zijn online te vinden op een zogenaamde kansenkaart.