Beeldend kunstenaar Pier van Dijk constateert dat er te weinig aandacht is voor de beeldende kunst. 'Er is al jaren sprake is van minachting voor de beeldende kunst. Bij de overheid, de media en daardoor ook bij het publiek.'
Het eerste wat ik ’s morgens doe, is de krant digitaal doorbladeren op zoek naar ‘beeldende kunst’: Onlangs had ik weer eens beet: ‘Kunst in coronatijd’ (Herman Haverkate, TC Tubantia, maandag 21 september 2020).
Al maanden had ik er op zitten wachten (de coronacrisis is inmiddels ruim een half jaar oud); de artikelen over de noodlijdende horeca-, horeca- en nog eens horeca-ondernemers, de noodlijdende sporters, de noodlijdende winkeliers kwamen inmiddels mijn neus uit; wellicht had ik corona.
Vandaag was het dan zover: n.a.v. een Almelose atelierroute kwamen drie Almelose kunstenaars romantisch aan het woord, maar wat vindt de kunstredacteur of de hoofdredacteur nu zelf van de situatie?
Marja van Elsberg (1942), had de beste quote: “Al sinds 10 jaar is er een minachting voor kunst.”
Zij heeft recht van spreken én gelijk: minachting bij de overheid (in alle soorten en maten), minachting bij de regionale pers (afnemende kwantiteit van inhoudelijke artikelen), waardoor minachting bij het publiek voor de beeldende kunst (oorzaak en gevolg, zeg maar).
Ik appte de kunstredacteur: “Nu doorpakken, Herman, de diepte in of zal ik een Lezersbrief schrijven?
Maar wat kun je zeggen over deze complexe materie in slechts vijfhonderd woorden?
In 1949 werd de landelijke regeling Sociale Bijstand voor Beeldende Kunstenaars (SBBK), ook wel bekend als de zgn. Contraprestatie, in het leven geroepen: alle (!) Nederlandse Cobra-kunstenaars, van Appel tot en met Wolvecamp, maakten er dankbaar gebruik van en konden zich mede door deze regeling ontwikkelen tot wie zij uiteindelijk zijn geworden.
In 1956 werd de regeling omgezet in de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) die in 1987 door minister Elco Brinkman en staatssecretaris Louw de
Graaf (beiden CDA) buiten werking werd gesteld en in 1992 door minister Hedy d’Ancona (PvdA) officieel werd opgeheven.
Via twee doekjes voor het bloeden, de WiIK (Wet inkomensvoorziening kunstenaars, 1999) en de WWIK (Wet werk en inkomen kunstenaars, 2005) stierf in 2011 de laatste een stille dood.
Maar volgens het (neo)liberale gedachtengoed was dit nog niet voldoende.
In hetzelfde jaar verminderde de staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD), de latere minister en leugenaar (Datsja Poetin), ook nog eens de rijkssubsidie voor kunst en cultuur met ruim een kwart; lokale rechts-populistische partijen volgden graag en gretig.
Sinds die tijd zitten de kunstenaars in een soort financiële coronacrisis avant la lettre.
Voeg daar dan ook nog eens de tsunami aan producten van dilettanten en hobbyisten aantoe (heel Holland schildert!), geplaatst tussen de waar in etalages van noodlijdende winkeliers (bijv. Meisje met de parel bij Holtkamp Lederwaren in Hengelo), en je begrijpt de vraag van kunstschilder Rob Koenders: “waarom doe ik dit eigenlijk allemaal nog?
Na vijfenzeventig jaar vrijheid zijn we terug bij af.
Vrolijk voorwaarts!
Pier van Dijk, beeldend kunstenaar