De ongelijkheid in de samenleving is toegenomen. Gevolg van een economisch model waarin sommigen uitstekend meekomen en anderen niet. Van beleid, dus. Dat stelde Wim-Jan Renkema, Tweede Kamerlid voor Groen Links, gisteravond in een themabijeenkomst van die partij in Enschede.
De afdeling Enschede Haaksbergen van de groenen organiseert een serie thema-bijeenkomsten over belangrijke maatschappelijke onderwerpen. De eerste uit die serie, gisteravond, ging over armoede. Behalve Renkema was ook Arjan Kampman te gast, als wethouder verantwoordelijk voor het armoedebeleid in Enschede.
Zowel Renkema als Kampman reageerden op de uitkomsten van drie tafelgesprekken over kinderen en armoede, huisvesting en armoede en rechtshulp. Renkema vanuit zijn landelijke rol als Kamerlid, Kampman als wethouder die lokaal invulling moet geven aan armoedebeleid.
Kampman en Renkema huldigden opmerkelijk gelijkluidende standpunten. “Ik kon wel van dezelfde partij zijn”, stelde Kampman verschillende keren. De twee vonden elkaar op onder andere de vaststelling dat landelijk beleid knellend is, dat strak handhaven en straffen niet helpt en dat vertrouwen de basis moet zijn voor de relatie tussen overheid en burgers.
“Armoede is geen natuurverschijnsel”, zo opende Renkema zijn bijdrage. “Het is een gevolg van beleidskeuzes, die maken dat de verschillen toenemen. Dat zie je nu ook: de economie trekt aan, maar lang niet iedereen merkt dat.” Het Kamerlid hanteert dezelfde definitie die 1Twente Extra koos voor OmArm Enschede: je bent arm als je niet de middelen hebt om normaal mee te kunnen doen aan de samenleving. Dat gaat om meer dan geld. Renkema refereerde aan een verhaal aan een van de tafels. “Dan zie je dat iemand die het met een uitkering altijd heeft gered, door de bodem zakt op het moment dat een kind 18 wordt. De Kinderbijslag en het kindgebonden budget valen weg en lukt het niet meer om het geld op te hoesten voor een schoolreisje van de andere kinderen, of een cadeautje voor een verjaardag waarvoor zij zijn uitgenodigd. Dat leidt tot uitsluiting.”
Renkema refereerde aan een wet die, op initiatief van de SP en Groen Links, is aangenomen door de Tweede Kamer waarin het wordt verboden om kinderen uit te sluiten van deelname aan schoolactiviteiten omdat ouders de vrijwillige bijdrage niet kunnen betalen. Landelijke keuzes hebben, uiteraard, invloed op wat er lokaal gebeurt. Dat geldt ook andersom. Renkema noemde de Participatiewet als voorbeeld. “Uit die wet spreekt wantrouwen en we weten dat mensen die zich op die manier bejegend voelen zich ook zo gaan gedragen.” Hij stelde dat landelijk beleid gemeenten vaak weinig ruimte geeft om keuzes te maken en betreurt dat. “Dat moet veel opener. Laat gemeenten veel meer zelf bepalen hoe zij gelden in zetten om armoede in hun stad te bestrijden.”
Dat is de taak waar Kampman voor staat. “Ik ben wethouder geworden om deze portefeuille, verandering in het sociaal domein. Ik heb buikpijn van dit soort vraagstukken. Er is zoveel talent, ook onder mensen die het niet breed hebben, en dat benut je niet als je geen vertrouwen geeft.” Ook Kampman ziet de kloof tussen ‘have’s en not-have’s’ groter worden. Hij wijst op de twee laatste onderzoeken van het Nibud. “Daaruit blijkt dat veel huishoudens in onze stad gewoon structureel tekort hebben. Die help je niet met strakke regels en wetten.”
Kampman noemt dat vertrouwen het kroonjuweel van het Enschedese coalitieakkoord. “We hebben afgesproken dat we op basis van vertrouwen, niet van wantrouwen, met burgers om willen gaan. Aandacht. Dat is een van onze leidende principes.” Hij erkent dat er nog een weg te gaan is voordat dat vertrouwen in alle geledingen de norm is. “Maar daar werken we hard aan.”