Enkele tientallen organisaties - veelal door vrijwilligers in de been gehouden - steken Enschedeërs die het hoofd maar net (of niet) boven water weten te houden de helpende hand toe. In de afgelopen maanden hebben we er een tiental uitgebreid bevraagd. Doel: onderzoeken wat zij doen, welke groepen zij bereiken en welk effect dat sorteert. De bevindingen brengen we in drie artikelen in kaart. In dit eerste zoomen we in op de rol en betekenis van de organisaties zelf.
Enschede telt tientallen initiatieven en organisaties die op de een of andere manier voorzien in behoeften van inwoners die van heel weinig rond moeten komen. Zowel de aard van de hulp die zij bieden als het type organisatie is heel divers. Er wordt voedsel en kleding verstrekt, schuldhulp en administratieve ondersteuning geboden. Voor kinderen zijn er schoolspullen, laptops, fietsen en fondsen voor sport en muziek- of toneelles. Huizen, tuinen en kamers worden opgeknapt. Vanuit particuliere fondsen wordt geld verstrekt aan hulporganisaties. Het zijn een paar grote organisaties met professionals die zich daarmee bezig houden, veel initiatieven die draaien op louter vrijwilligers, vaak mensen die de problematiek uit eigen ervaring kennen, soms zijn het individuen die de handschoen hebben opgepakt. Een tiental organisaties steunt op gemeentelijke subsidies, er zijn er ook die zelf in de benodigde middelen voorzien. De eerste conclusie is dan ook dat het niet ontbreekt aan initiatieven en inzet.
Geboden hulp is overwegend eenmalig of voor een bepaalde periode en gericht op het lenigen van een min of meer acute nood. Er wordt een tuin opgeknapt, een wasmachine vervangen, winterkleding verstrekt. Heel noodzakelijk vaak en maar al te welkom, maar vrijwel alle organisaties geven aan dat het daarbij blijft. Inzet gericht op structurele verbetering, waardoor hulp op langere termijn niet meer nodig is, is minimaal. De Stadsbank is een uitzondering. Daar helpen professionals, als vast onderdeel van de geleverde hulp, cliënten om op den duur het eigen huishoudboekje weer te kunnen beheren.
Een belangrijke kanttekening daarbij is dat veel hulporganisaties worden gerund door vrijwilligers en zijn ontstaan doordat bezuinigingen gaten sloegen in voorzieningen. Bepaalde groepen kwamen in nood, welwillende stadsgenoten trokken zich dat aan en wilden daar wat aan doen. Het is niet zo verwonderlijk dat de focus nog altijd ligt op het stoppen van gaten. Daarbij vraagt werken aan structurele oplossingen een heel andere organisatiestructuur - denk alleen al aan continuïteit, planning, privacy en kostenbeheersing - en professionaliteit.
Diezelfde ontstaansgeschiedenis van het hulpverleningslandschap zoals dat er nu bijligt, draagt er ook aan bij dat er weliswaar hier en daar wordt samengewerkt, maar lang niet in de mate waarop dat gewenst is. Ook door de partijen zelf. De meeste organisaties “doen vooral hun ding” en hebben daar de handen vol aan. Voor de mensen die een beroep op hen doen betekent dat bijvoorbeeld dat zij te maken hebben met een heel peloton aan contactpersonen en heel verschillende aanmeldprocedures. Bovendien zijn er dubbelingen in de geboden hulp: voedsel- en hulppakketten, schuld- en budgethulp, administratieve ondersteuning, je kunt het op verschillende plekken krijgen. Enerzijds handig en fijn, maar het wordt er niet overzichtelijker op. Bovendien vissen organisaties vaak in dezelfde vijvers naar fondsen, donateurs, cliënten en vrijwilligers, en dat is niet bepaald efficiënt.
Alle organisaties zien de noodzaak voor meer samenwerking, maar er is niemand die dat regisseert. Uit de gesprekken is bovendien de indruk ontstaan dat de gedachte aan samenwerking hier en daar ook wel als bedreigend wordt ervaren. Soms omdat een organisatie is voortgekomen uit een mislukte eerdere samenwerking, soms omdat samenwerking allicht een andere rol inhoudt, met een andere financiering, wat kan voelen als een aantasting van de eigen reden van bestaan.
Evengoed: de sociale samenhang in onze stad hangt voor een belangrijk deel aan de inzet van dit bonte palet aan hulporganisaties. Tienduizenden stadsgenoten - oud en jong - zijn in meer of mindere mate afhankelijk van deze organisaties en zouden anders verkommeren. Soms heel letterlijk, als gaat dat om basisbehoeften als voedsel, kleding en fatsoenlijk onderdak, vaak ook in emotionele zin omdat zij net die steun bieden die nodig is om ondanks de omstandigheden toch deel te kunnen nemen aan het sociale en culturele leven in de stad. Zonder die steun zouden er dan ook enorme gaten vallen op scholen en bij muziek- en sportverenigingen, bijvoorbeeld.
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van jaarverslagen, interviews en antwoorden op een uitgebreide lijst vragen aan zowel bestuurders/directeuren als uitvoerders van het Budget Adviesteam, stichting Present, de Voedselbank, de Stadsbank, stichting Leergeld/Jeugd Sport & Cultuurfonds, het Ten Cate Human Help Fonds, het Diaconaal Platform Enschede, de Kledingbank, Stop Armoede 053 en het Fonds Bijzondere Noden.