De ijsbaan in Lonneker, min of meer onbedoeld industrieel erfgoed, staat nooit droog. Sterker: de waterplas voedt een waterloopje dat langs het Spölminkpad richting het Vaneker stroomt. Oorzaak is een wel, hoogstwaarschijnlijk ontstaan als gevolg van menselijk ingrijpen. Daarmee is het een zichtbaar overblijfsel dat het verhaal vertelt van mensen, landschap en water.
‘Wellen heb je overal in de omgeving,’ vertelt Adrie Roding, lid van de Historische Sociëteit Enschede-Lonneker, die onderzoek deed naar kleiwinning voor de “tichelarij” in de omgeving. ‘Vaak zijn die natuurlijk, maar de steenbakkerijen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hebben op verschillende plekken kleigaten nagelaten. Soms zijn daar wellen ontstaan.’
Tot in de jaren 20 van de vorige eeuw kende Lonneker, net als Enschede, een heel aantal aanvankelijk bloeiende steenbakkerijen. De vraag was groot. Vooral als gevolg van calamiteiten als stadsbranden, waardoor hout als belangrijkste bouwmateriaal plaatsmaakte voor steen, en toenemende welvaart. De laag keileem, op veel plaatsen vlak onder de oppervlakte, bood uitstekende grondstof voor “tichelwerk”: het bakken van klinkers, pannen en tegels. Datzelfde gold voor de wat dieper liggende tertiaire zeeklei, net als dat keileem opgestuwd door gletsjers uit de IJstijd.
Keileem, en aan het eind van de negentiende eeuw zeeklei, werd afgegraven en er ontstonden kleiputten, waarvan er nog altijd verschillende te vinden zijn. Het gat dat nu de Lonneker ijsbaan vormt is zo’n put. ‘Niet erg diep,’ weet Roding. ‘De kleinere steenbakkerijen uit die tijd groeven het klei met de hand af.’
Het was Frederik Gerridzen, oprichter van de nog altijd bestaande bouwmaterialenhandel, die begin jaren 60 van de negentiende eeuw klei won uit het gat dat nu de ijsbaan is en daar in Lonneker tichels van bakte. Concurrentie van steenbakkerijen uit streken bij de grote rivieren, waar klei nog makkelijker te winnen was en het water transport stukken goedkoper maakte, deed de steenbakkerij in Enschede en Lonneker in de eerste helft van de twintigste eeuw definitief de das om. Wat bleef was een gat in de keileemlaag.
Roding: ‘Daar moet dus zo’n wel onder zitten. De ijsbaan ligt relatief hoog, toch staat er altijd water.’ En daarmee heeft Gerridzen ons, net als een aantal van zijn collega-tichelaars, een door mensen gemaakte bron nagelaten. En een ijsbaan annex visvijver.