De mythe wil dat het een typisch Twents gebruik is: rond de jaarwisseling bulderen in dit deel van het land melkbussen, stalen buizen en andersoortige holle - soms monsterijk grote - constructies. Alsof het oorlog is. Brandstof voor dat oergeknal is een tamelijk onschuldig goedje: carbid.
Carbid was een toevallige vondst bij experimenten om aluminium op een goedkope manier te smelten. Een wasachtig wit of iets blauw goedje, gemaakt in een laboratorium, dat een brandbaar gas (ethyl) veroorzaakt als het nat wordt. Na de vondst werd het al snel gemeengoed. Vooral als brandstof voor verlichting op plekken waar nog geen elektriciteit voorhanden was.
De carbidlamp, die collectiebeheerder Edwin Plokker uit het depot van de Enschedese MuseumFabriek heeft gevist, getuigt daarvan. Een uit bakeliet - ook al zo’n product uit dezelfde tijd - gevormd geval met een doodeenvoudige constructie. Een reservoir voor water, eentje voor een blokje carbid, een regelbaar druppelsysteempje en een pijpje om het ethyl af te vangen. Kwestie van een vlammetje erbij, een spiegeltje voor extra effect en wat glaswerk tegen regen en wind, en klaar is Kees.
Carbidlampen werden gemonteerd op fietsen, koetsen en een enkele auto. Maar ook aan de wanden van stallen en schuren, waar de gloeilamp zijn intrede nog niet had gedaan. Het was goedkoop, gemakkelijk in het gebruik en goed verkrijgbaar. Iedere smid verkocht het; de vlam van carbid was zo heet dat je ermee kon lassen.
Carbidlampen waren in zwang vanaf het einde van de negentiende eeuw - het spul werd ontdekt in 1892 - tot even voorbij de Tweede Wereldoorlog.
Ergens tussen de beide wereldoorlogen - de eerste meldingen stammen uit die periode - kwam iemand op het idee carbid in een melk- of verfbusje te stoppen en er knalwerk van te maken. Carbidgeknal rond de jaarwisseling kan teruggrijpen op de Germaanse joelfeesten, waarbij met kabaal en kanonschoten boze geesten en duisternis werden verjaagd, maar helemaal zeker is dat niet.
Dat carbidschieten Twents zou zijn, is een fabeltje. Het werd in heel Nederland en Vlaanderen een plattelandsgebruik. En in Oostenrijk. Zij het bij verschillende gelegenheden. Brabants carbidgeknal hoort bij ondertrouw, in Vlaanderen bij bruiloften en in Oostenrijk is het een paastraditie.
Wellicht zijn Tukkers wel ’s werelds meest fanatieke carbidschutters. Langs de randen van Twentse dorpen vind je op aanhangswagens gemonteerde constructies aan die niet alleen de boze, maar alle geesten knikkende knieën bezorgen.
Subtieler, maar minstens zo belangrijk, was de innovatie van het projectiel: was dat lange tijd de deksel van de melkbus, tegenwoordig wordt een bal gebruikt. Zo’n deksel kwam niet alleen behoorlijk aan als je hem tegen je schedel kreeg, hij werd ook weleens te stevig vastgetikt. Dan bleef hij zitten en knalde de bus uit elkaar.
De MuseumFabriek heeft zo’ carbid-melkbus in de collectie. Een exemplaar uit Haaksbergen, vastgelast op een steun. Die bus, omgebouwd in de 70’er jaren van de vorige eeuw, is voorzien van een gaatje met schroefdraad. Nog een, vermoedelijk wèl typisch Twentse, innovatie.
Het was de tijd waarin jongens uit deze streek op opgevoerde Zündapps en Kreidlers over de beklinkerde wegen joegen. Op oudjaarsavond werd de bougie uit het motorblokje gehaald en in de melkbus geschroefd. Carbid erin, deksel erop, even wachten, starten en knallend richting de jaren 80. Het was de wat rauwe voorloper van de moderne elektronische ontsteking. Bouwtekeningen en hele sets vindt je op internet. Met piëzo-ontsteking of, lekker nostalgisch, een bougie.