‘Er ligt tussen Dinkel en Regge een land…’ Tukkers - de echte, dan - zingen het met omfloerste stem, bijna met de hand op de borst. Goudgele akkers, paarse heide, glooiend landschap en rokende schoorstenen die getuigen van vlijt en nijverheid. Of: getuigden. Want het Twentse volkslied bezingt een vervlogen tijd. Daarbij is het lied zelf minder Twents dan je zou denken.
Bedenker van de tekst is Jacobus Joännes van Deinse, vermoedelijk dè grondlegger van wat we nu als Twentse identiteit beschouwen. Maar de oorsprong van het lied ligt in Duitse studentencafé’s. De tekst is getoonzet op een dranklied. Van Deinse dichtte er vier coupletten bij in keurig Algemeen Beschaafd Nederlands.
Niet zo vreemd, vindt Van Deinse- en regiokenner - hij deed jarenlang onderzoek - Willy Berends. “Dat was ‘not done’ in die tijd, te gedurfd, denk ik. Twents was boers.”
En formele status heeft het Twentse volkslied nooit gehad of gekregen. Toch is het geland in de harten en hoofden van generaties Tukkers - het lied stamt uit 1926 - en prijkt het op talloze affiches posters en andersoortig drukwerk. Ter promotie of viering van de liefde voor de regio.
Razend populair was het destijds, weet Berends. “Er zijn enorm veel opnamen van verkocht.” Hij vermoed dat de populariteit van het lied, en de lancering van de Twentse vlag, samenhangt met het landskampioenschap van Sportclub Enschede in datzelfde jaar. “Ik denk dat ze toen het lef hadden. Zo van: ‘Nou, kom op, klaar.’”
Anders gezegd: uit de lucht gegrepen zijn die liedtekst en dat beeldmerk niet, maar beide zijn ontsproten uit enkel het brein van de man die als eerste de Twentse geschiedenis en identiteit onderzocht en boekstaafde.
Maar Van Deinse is een held, volgens Berends. “Als ik nog eens met iemand zou mogen praten, is het, naast Elvis, met Van Deinse.” De Enschedeër lanceert binnen afzienbare tijd een documentaire en een tweeluikig boek de ontstaansgeschiedenis van ‘zijn’ streek, het resultaat van door tomeloze passie gedreven spitwerk. Soms zelfs letterlijk; Berends zocht (en vond) aanwijzingen onder grafzerken en tussen de fundamenten van kerken.
De regio-historicus die hem ruim een eeuw geleden voorging was daarbij richtsnoer en anker. “Zonder Van Deinse hadden jullie geen 1Twente geheten, had je nooit een FC Twente gehad.”
Dat is niet zo verwonderlijk. Wie Berends over Van Deinse hoort, krijgt een karrevracht aan verhalen om de oren van wat Jacobus Joännes Enschede en de regio heeft nagelaten. Hij was de doelman toen Bernard van Heek de eerste voetbal naar Enschede bracht, bestuurslid van de eerste voetbalclub van de stad, oprichter van tal van andere sportclubs. Drijvende kracht achter en conservator van Rijksmuseum Twenthe.
Hij ritselde replica’s van twee altaarstenen uit een Engels museum met daarop de oudst bekende vermelding van de Tuanti, de stam waaraan de Tubanten en Twente hun naam ontlenen. “Dat hij dat voor elkaar heeft gekregen, geloven ze in dat museum nog steeds niet.”
Volgens Berends was ‘Co’ van Deinse ‘‘kunnig’ met iedereen’. Wereldberoemd in heel Twente. Hij schuimde met zijn toverlantaarn alle kroegen af, waar hij zijn verhalen over de oorsprong van Twente met iedereen deelde. Want, zo stelt Berends, als Van Deinse iets deed, moest iedereen er iets aan hebben.
Dat in het ABN gestelde Twentse volkslied blijft. Daarvan is Berends overtuigd. Onlangs zat hij op de tribune van een Heerenveens stadion. “Daar wordt bij iedere wedstrijd het Fries volkslied meegezongen.”
Nou is het Fries al generaties lang een erkende taal, het Nedersaksisch (waar het Twents onder valt) pas sinds de eeuwwisseling. Daarbij is het Fries de tweede officiële landstaal en dat geldt niet voor het Nedersaksisch. Een andere geschiedenis, een andere status.
Misschien moet het hier nog wat meer wortel schieten, maar Berends ziet het wel voor zich: een in het rood gestoken legioen dat zich om de week de longen uit het lijf zingt.