Al dertig jaar komt Astrid Hage (58) bijna dagelijks in de Enschedese musea. Eerst in textielmuseum Jannink - en na een fusie in wat we nu kennen als De Museumfabriek. Ze kent er elk hoekje en gaatje. Zelfs elk laagje stof, al ziet ze dat liever niet. Dat is ook niet zo vreemd; Astrid is namelijk collectiebeheerder. Ter gelegenheid van haar jubileum deze maand, liepen wij een dagje mee.
“Ik begin mijn dag altijd met het bekijken van het klimaat in het museum”, zegt Astrid als ze haar jas ophangt. “De temperatuur en de luchtvochtigheid moeten niet te hoog zijn en niet te laag. Hoe warmer het is, hoe sneller spullen vergaan. Het liefst zou ik hebben dat het altijd 16 graden is, maar dat is niet prettig voor het publiek.”
Meerdere keren per dag keert ze terug naar haar computer om de omstandigheden te bekijken. Die beïnvloeden namelijk alle voorwerpen in het museum, voor én achter de schermen. In totaal - schrik niet - zo'n 200.000 stuks. En die ‘objecten’ (zoals ze die zelf structureel noemt) zo veel mogelijk intact houden, is haar kerntaak. “Maar ook het bewaren van kennis over die objecten. Conserveren en registreren dus, dat maakt het werk van de collectiebeheerder.”
Die schatten aan kennis, of beter gezegd: verhalen, brengen haar al dertig jaar met veel plezier terug naar haar werk. “Elk object vertelt een verhaal. Regelmatig komen mensen ze bij ons onderzoeken, die weten er veel van en vertellen er vol passie over.”
Ze wijst naar wat oude harken, bezems en scheppen iets verderop. “Ik heb op zich helemaal niets met landbouwgereedschap. Totdat die mensen erover gaan uitleggen. Alles wordt interessant als je er meer van weet.”
We komen bij twee zwanen. De ene prachtig wit, de ander grijs. “Dit is wat stof doet. De ene heeft stofvrij gestaan, de ander niet. Ik kan die grijze nu gaan schoonmaken met speciale museumzeep, maar ik krijg ‘m nooit meer mooi wit. Daarom is het belangrijk om de objecten stofvrij te houden.”
In de opslag achter de schermen – waar de meeste voorwerpen liggen - is dat automatisch geregeld, maar in het museum zelf moet ze er soms met een stofzuiger langs. “Huishouden op hoger niveau.”
“Een museum is een rusthuis voor objecten. Zodra ze hier komen zijn ze geen gebruiksvoorwerp meer, maar informatiedrager. Daarom moet je ze goed bewaren.” Sommige spullen krijgen daarin een speciale aanpak. Zoals Woeffie, een knuffelhond uit begin vorige eeuw. “Die is helemaal kapot geknuffeld. Mijn theorie is dat Woeffie gekoesterd moet worden. Daarom kom ik soms langs en doe ik een aai over zijn bol of een klein kusje.”
Goed bewaren is soms bijna onmogelijk. Astrid zag een aantal objecten in de afgelopen dertig jaar met eigen ogen vervallen, omdat het proces niet te stoppen is. “Deze jurk bijvoorbeeld. De zwarte kleur werd gemaakt met galappels en ijzernat. Langzaam vervaagt die, je kunt er al doorheen kijken. Dat kunnen we alleen stoppen door de jurk in een zuurstofvrije ruimte te bewaren, maar dat is te duur. Ik ben benieuwd of er nog zwart te zien is als ik over tien jaar met pensioen ga."
Het gaat haar zichtbaar aan het hart. Ergens zit nog een voorliefde voor textiel, waar het allemaal mee begon. Ze studeerde modevormgeving in Arnhem. “Ik was nog niet klaar, maar wilde er even tussenuit. Toen vroeg ik aan textielmuseum Jannink of ik daar een jaar wat kon doen.” Het greep haar. De mode was haar te vluchtig, textiel had meer geschiedenis. “Vroeger ging een kledingstuk wel drie generaties mee. Nu blijft het soms bij drie keer. Mij drijft dat dingen een ziel hebben, dat ze een verhaal vertellen.”
Astrid maakte haar studie af aan de AKI in Enschede. En bleef – naast uitstapjes naar het schoenenmuseum in Waalwijk en openluchtmuseum in Arnhem - uiteindelijk hangen in textielmuseum Jannink. Dat fuseerde in 2008 en ging samenwonen met Natuurmuseum Enschede en het Van Deinse Instituut. Astrid verhuisde mee en werd collectiebeheerder in het nieuw ontstane TwentseWelle, dat sinds vijf jaar De Museumfabriek heet.
Maar als mensen bij haar komen die denken dat ze deskundige is in oude streekdracht, moet ze hen teleurstellen. “Daar heb ik niks mee. Ik wil niet als textielmiep bekendstaan.” Inmiddels beheert Astrid ook veel meer dan alleen spullen uit die tijd. “We hebben bijvoorbeeld ook het eerste coronavaccin van Twente. Als het maar een band heeft met de regio.”
Hoe voorzichtig ze ook is met alle objecten, het gaat ook wel eens mis. “En je zult zien: altijd met geleende spullen.” In haar tijd bij museum Jannink was er een tentoonstelling waarvoor ze een potje uit de Romeinse tijd in bruikleen hadden van het Allard Pierson museum in Amsterdam. “Met hazewindhonden erop gestempeld. Ik zie het nog voor me.”
“Ik had ‘m beet en zou ‘m neerzetten. Maar het glipt uit mijn handen. En valt kapot. Van binnen gebeurde bij mij precies hetzelfde. Ik heb echt staan hui-len. Het was 2000 jaar oud en ik maak het kapot. Ik heb persoonlijk de scherven teruggebracht. Ze waren heel vriendelijk. Maar maanden later, als iemand erover begon, had ik de tranen meteen weer in mijn ogen staan.”
Als collectiebeheerder helpt ze ook mee met inrichten van de exposities. Dat gaat ver, blijkt uit een anekdote die ze deelt. “Vroeger werd onder meer urine gebruikt voor het kleuren van textiel. Dat wilden we laten zien. Maar waar haal je die nou vandaan? Dus toen heb ik zelf maar in een potje gepist. Wie kan nou zeggen dat hij z’n eigen urine heeft tentoongesteld?”, lacht ze. “Het werd wel heel goor na een tijdje.”
Astrid blijft staan bij een doodshoofd in een vitrine. Daaromheen een verwelkende bloem, een gedoofde kaars, een zandloper, maar ook juwelen. “Dit zijn de krenten uit de pap voor mij. In de expositie over ijdelheid bedacht ik dit stuk. Over conserveren en vergankelijkheid gesproken..."
Ze legt uit. "Het is een fysieke weergave van een zogeheten vanitas-schilderij uit de zeventiende eeuw. Het gaat over vergankelijkheid. Alles vergaat, hoezeer we soms ook aan iets vast willen houden. Een mooi thema, vind ik. Het wijst ons erop dat we de dag moeten plukken zolang die er is. En moeten accepteren dat dingen verdwijnen.” Is dat geen gekke levenswijsheid voor iemand wiens vak het is om juist die vergankelijkheid tegen te houden? “Dat hoor ik vaker. Het is inderdaad een vreemde tegenstelling.”
Gebruiksvoorwerpen met pensioen, zo noemt Astrid de objecten in het museum. Over precies tien jaar stopt ze zelf met werken. Dan mag ze zelf niet in het depot blijven. “Ik ga wel traantjes laten. Maar het houdt een keer op. Ook ik ben vergankelijk.”
Zo ver is het nu nog niet. “Nee, ik mag nog lekker tien jaar genieten hiervan.”