De Twentse kogel is door de Haagse kerk: Pieter Omtzigt doet met een nieuwe partij - Nieuw Sociaal Contract - mee aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer in november. In een twee jaar geleden uitgebracht boek met (bijna) dezelfde titel, schetst hij de contouren voor een partijprogramma.
1Twente verkent in een paar artikelen de tien hoofdpunten van ‘Een nieuw sociaal contract’. Omtzigt zelf vat dat contract samen in een tweeledige oproep aan overheid en samenleving: het openbaar bestuur moet (veel) beter gaan functioneren en de bestaanszekerheid van burgers moet op peil gebracht. De wijsheid om dat voor elkaar te krijgen ligt op straat, maar dan moet die straat wel mee kunnen doen.
Het is een typische bestuurdersterm, maar dan een waar niet zo een-twee-drie een betere voor is: maatschappelijk middenveld. Omdat het een heel breed maar ook veelkleurig veld is. Het beschrijft het geheel van manieren waarop de samenleving zich organiseert, buiten overheid en politiek. Denk aan scholen, verenigingen, hulporganisaties, kerken en belangenclubs, maar ook woningcorporaties en vakbonden behoren er van oudsher toe.
Dat middenveld speelde altijd een belangrijke rol in het bieden van tegenwicht aan Haags beleid. Ging het mis of pakte het verkeerd uit, dan kwam er protest. Het hield Kamer en ministeries bij de les.
Het maatschappelijk middenveld ontwikkelde zich in de loop van de vorige eeuw, meestal vanuit de een of de andere zuil. Elke zuil had een eigen omroep, ziekenhuis, zorgorganisatie, krant, vakbond en een keur aan verenigingen: voor studenten, muzikanten en duivenmelkers. Lokaal en landelijk. In de been gehouden door bijdragen van leden, in tijd en geld.
Na de ineenstorting van de zuilen kwam het aan een infuus van overheidssubsidies, fondsen en loterijen te liggen. En ligt dat nog steeds. Dat maakt het afhankelijk of zelfs een verlengstuk van de Staat. En (veel) minder mondig. Omtzigt zou graag een einde aan die afhankelijkheid zien, want dat bevordert de tegenspraak als er verkeerd beleid wordt gemaakt.
Hij onderkent dat dat ‘waarschijnlijk het moeilijkste stuk van het nieuwe sociale contract’ is. Burgers bieden dan collectief weerwoord en dat is maar lastig. Wat Omtzigt in zijn boek niet meldt, maar minstens zo lastig lijkt, is de vraag waar je de burgers vindt die er tijd, energie en geld in willen steken.
De grondwet kent de overheid een aantal zorgtaken toe, kort gezegd: bestaanszekerheid, volksgezondheid, huisvesting en onderwijs. Wat Omtzigt betreft schiet de overheid daarin flink tekort. In ‘Een nieuw sociaal contract’ blijft het bij die notie. En algemene voorstellen voor wat er anders moet: hogere uitkeringen en minimumloon, meer woningen, beter onderwijs.
Omtzigt wijst wel een aantal oorzaken aan. Budgetten worden gebaseerd op rekenmodellen die niet kloppen (daarover verderop meer) en als het om de uitvoering gaat, hebben marktpartijen de plaats van de overheid ingenomen. Die zijn niet alleen lastiger te sturen, ze hebben ook een ander doel en een ander belang.
In samenhang met de andere thema’s die Omtzigt aansnijdt in zijn boek, lijkt het hem bij die klassieke overheidstaken vooral te gaan om rechtvaardigheid - iedereen dezelfde basisrechten - en de idee dat iedereen mee moet kunnen doen. Zijn die basisbehoeften niet op orde, dan staat een deel van de samenleving in de overlevingsstand en daarmee buitenspel.
Worden er teveel mensen op die manier in de steek gelaten, dan leidt dat tot onvrede, onlust, opstand en in het beroerdste geval tot revolutie, zo somt hij op.
Nederland wordt gestuurd door modellen, beleid wordt gemaakt op basis van berekeningen. Omtzigt wijdt ongeveer de helft van zijn boek aan een uitwerking van die stelling. Geen wonder, misschien: hij is econometrist en weet van statistieken en cijfertjes. Maar dan ook van de risico’s die het met zich meebrengt als die te absoluut worden. Want modellen zijn allesbehalve volmaakt, stelt hij. Er zitten altijd fouten in, aannames die niet kloppen met de werkelijkheid.
In Omtzigt’s analyse is er nòg een blinde vlek in de cijferzucht geslopen: politieke partijen trekken zich te veel van die modellen aan. Als het CPB berekent dat een bepaalde maatregel meer banen oplevert, zal geen partij een programma schrijven dat die maatregel niet ondersteunt. Je wilt niet de club zijn met een programma dat de minste banen oplevert.
Modellen leiden volgens hem tot extreem politieke keuzes, in een technocratisch jasje gestoken; je wilt het mooiste plaatje en de meeste kiezers. Het lijkt rationeel en feitelijk, want het is berekend, maar dat is het volgens Omtzigt niet. Het is een soort vermomming. Vertaald: politiek voor de bühne en niet van de inhoud. Je doet of je afgewogen beleidskeuzes maakt die goed zijn voor het land, maar feitelijk tast je in het duister en liggen er rekenmodellen aan de basis van je keuzes.
Omtzigt erkent dat het niet meevalt om de effecten van alle details van beleidsvoorstellen te doorgronden. Het ontbreekt aan tijd en kennis. Net als bij het maken van wetten (lees ook het tweede artikel in deze reeks). Zijn pleidooi is dan ook niet het obligate ‘uit de Haagse bubbel en het land in!’, maar om modellen niet serieuzer te nemen dan ze zijn. En - dat vooral - hij wil meer denktanks en ondersteunende specialisten om de werkelijkheid te doorgronden.
Dat het niet meevalt met de openheid van overheid en openbaar bestuur, is na het Toeslagenschandaal en Groningen (met een trits aan andere ‘dossiers’) een open deur. Omtzigt spreekt in ‘Een nieuw sociaal contract’ van de ‘Haagse Bermudadriehoek’. Een zwart gat waarin belangrijke publieke zaken op onverklaarbare wijze verdwijnen.
Dat heeft, volgens hem, een aantal oorzaken. Overheidsinformatie is al jarenlang niet op orde en informatiekanalen zijn verstopt. Dat laatste soms bewust: wat schadelijk kan zijn voor de reputatie van bewindslieden, topambtenaren of het imago van een onkreukbare overheid, wordt achtergehouden. Ambtenaren mogen niet met volksvertegenwoordigers praten, wie toch kritische noten kraakt, wordt hard aangepakt, stelt Omtzigt. Zeker als dat publiekelijk gebeurt.
Tussen de laag van uitvoerende ambtenaren en de ambtelijke top zit een leemlaag, aldus Omtzigt. Beide gremia dienen een ander belang; dat van de uitvoering gaat over het effect op de samenleving, de ambtelijke top is bezig met het effect op bestuur en politiek. Daar komt bij dat die ambtelijke top snel rouleert. Het ontbreekt aan kennis en expertise èn je komt makkelijk weg met al dan niet opzettelijke missers.
Het is allemaal een kwestie van keuzes, vindt Omtzigt. De wissel kan ook om. Wat hem betreft komt er een regeringscommissaris die controleert of relevante informatie goed wordt vastgelegd, bewaard en desgevraagd correct verstrekt. Bestaande inspecties op overheidsarchieven moeten boetes op gaan leggen als informatiesystemen niet deugen.
De baantjescarrousel in de top van de ambtenarij verdwijnt, als het aan Omtzigt ligt. En klokkenluiders krijgen een veel robuustere bescherming dan nu het geval is.
Dit is het laatste in een mini-reeks van vier artikelen over het nieuwe sociaal contract de Pieter Omtzigt voor ogen heeft, gedestilleerd uit het boek dat hij twee jaar geleden publiceerde en dat (bijna) dezelfde titel draagt als de naam van de partij die hij onlangs oprichtte. De eerdere artikelen vind je op de website van 1Twente.