Jan Jans is de naam. Nee, niet die van de kinderen en de achterzijde van Libelle, maar die van de architect-tekenaar uit Almelo. Jans had een scherpe visie op het belang van streekeigen bouwstijlen, ook voor de toekomst. Hij maakte ruim 1.800 tekeningen van Twentse bouwwerken met het doel dat streekeigene te laten voortbestaan. Niet alleen in tekeningen.
Driehonderdvijftig tekeningen van Jans zijn opgenomen in de collectie van de Oudheidkamer Twente en liggen in het depot van de MuseumFabriek. De overige zijn, veel later pas, ondergebracht bij het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle. Er was in het nieuwe Almelose stadhuis geen plek meer en er waren - zo werd gesteld - geen andere mogelijkheden in Twente.
Jans speelde in belangrijke rol in de vorming van een Twentse identiteit. Twentse boerderijen, molens en kerken onderscheiden zich van gebouwen uit andere steden en streken. De architectuur ontstond in de loop der tijd en vertelt iets over het gebruik ervan. De Almeloër tekende niet alleen, hij documenteerde. Wat streekbepaald was, moest ook in de toekomst streekbepalend blijven.
Die filosofie vloeide voort uit het werk van misschien wel de bekendste van alle Nederlandse architecten Hein Berlage, dat grote invloed had op het denken van Jans. De Twentse architect genoot zijn opleiding in de hoofdstad en ontwikkelde daar eenzelfde hang naar simpele schoonheid als die beroemde Amsterdammer.
Voor Jans getuigden de Twentse bouwkundige regels daarvan, met name waar het ging om gebruiksgebouwen, zeg: boerderijen. Reden genoeg om die Twentse bouwstijlen vast te leggen en vast te houden.
Na achttien Amsterdamse jaren - hij vertrok op zijn negentiende naar de hoofdstad - vestigde Jans zich als architect in geboortestad Almelo. In zijn vrije tijd doorkruiste hij op zijn fiets de streek, inclusief het Duitse grensland, en tekende gebouwen die voor hem dat Twentse verhaal vertelden. Met een scherp oog voor bouwkundige en typische details zoals gevel- en stiepeltekens. Een half uur per tekening, veel meer had hij niet nodig.
Aanvankelijk legde hij zo een privécollectie van zeshonderd tekeningen aan. Verkopen deed hij niet. Tot in de jaren dertig, crisistijd. Hendrik Jan van Heek, oprichter en directeur van Rijksmuseum Twenthe, haalde de Almeloër over en kocht voor 5.000 gulden de 350 mooiste tekeningen. ‘Het Rijks’ was in die tijd zowel kunst- als cultuurmuseum.
De collectie objecten van culturele waarde werd later ondergebracht bij de Oudheidkamer Twente, die inmiddels is ondergebracht in het depot van De MuseumFabriek.
De overige tekeningen van Jans werden na zijn dood bewaard in het Almelose gemeentehuis, beheerd door een speciale stichting die zijn werk moest behouden voor latere generaties. Dat ging destijds om nog eens zo’n 1.800 tekeningen. Aan die collectie werden nog enkele honderden, later boven water gekomen, tekeningen toegevoegd met vrijer werk, waaronder een aantal naakten.
In de plannen voor een hagelnieuw Almelo’s stadhuis was geen ruimte meer voor de collectie van Jans. Cultuurwethouder Claudio Bruggink liet de collectie onderbrengen bij het Historisch Centrum Overijssel (HOC) in Zwolle. Er zou in Twente geen mogelijkheid meer zijn om het werk van de Almeloër onder te brengen. Dat HOC accepteerde die lezing èn die werken van Jans.
De Oudheidkamer Twente of de Enschedese MuseumFabriek, waar al een belangrijk deel van het werk van Jans in lag, werden volgens collectiebeheerder Edwin Plokker niet benaderd. Da’s toch wonderlijk…