Honderdvijf mannen uit Twente van hun bed gelicht. De jongste 17, de oudste 53. Afkomstig uit alle lagen van de samenleving. Binnen vier maanden vermoord, geen van hen kwam terug. Gemene deler: het waren doodnormale oplettende burgers en zij waren Joods.
De razzia van Enschede, die plaatsvond op 13 en 14 september 1941, wordt elk jaar herdacht in de plaatselijke synagoge. Maandagmiddag verzamelden zich daar nabestaanden, leden van de Joodse gemeenschap in Twente, belangstellenden en kinderen uit de hoogste groepen van de Prinseschool.
Het was een represaillemaatregel, die eerste razzia in Twente, de opmaat ook voor de vervolging van Joden in de regio door de nazi’s. Verzetsleden hadden even buiten Enschede telefoonkabels doorgeknipt om Duitse communicatielijnen plat te leggen. De bezetter had een ultimatum gesteld: de daders konden zich melden, anders zouden er andere maatregelen worden getroffen.
Nog voor het ultimatum verstreken was, reden overvalwagens door de straten van Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal, Haaksbergen, Denekamp, Borne, Delden en Goor. Heel gericht, geholpen door gegevens uit het Enschedese bevolkingsregisters, waar men in dat jaar was begonnen met de registratie van Joden. De opgepakte Joden werden naar een gymnastieklokaal in Enschede gebracht en van daar afgevoerd naar concentratiekamp Mauthausen.
De Twentse razzia was de opmaat voor de Jodenvervolging in Twente. Maar het was ook de start van de verzetsgroep rond dominee Overduin, die meteen nadat de mannen waren afgevoerd de gezinnen zonder vader en dus ook zonder inkomen te hulp schoot. De Twentse gemeenschap was ruw wakker geschud.
Overduin’s verzetsgroep ontwikkelde zich tot een logistieke factor van betekenis. Voor Joden en anderen die gevaar liepen, werden onderduikadressen geregeld. Maar ook etenswaren en bonkaarten om de extra monden te voeden. Relatief gezien hebben veel Twentse Joden de oorlog overleefd. Daarin hebben kerken en textielfabrikanten, als financiers van het verzet, een grote rol gespeeld.
Tijdens de herdenking van dit jaar werd stilgestaan bij de gebeurtenissen van toen, maar ook bij vandaag. Twee leerlingen van de Prinseschool droegen een gedicht voor. In de weken voorafgaand aan de herdenking kregen zij les van Bert Woudstra, wiens vader een van de mannen was die tijdens die eerste Twentse razzia werd opgepakt. Woudstra verloor 24 leden van zijn familie, die voor de oorlog 53 mensen telde.
Leerlingen van de Prinseschool lazen de namen voor van alle opgepakte en omgekomen mannen. De namen van fabrieksarbeiders en middenstanders tussen die van textielfabrikanten als Van Gelderen en Menko.
Opperrabbijn Binyomin Jacobs sprak de kaddiesj uit, een gebed voor doden maar ook om vrede uit de Joodse traditie. Hij sprak het gebed voor slachtoffers van de nazi-terreur uit, waarna hij de sjofar blies. “Dat heeft geen betekenis”, zei hij in zijn toespraak. “Het is een roep om wakker te worden. En het heeft dus tòch een betekenis.”
Met die paradox brak hij een lans voor verdraagzaamheid, maar wees hij ook op hedendaagse symptomen van antisemitisme. “Antisemitisme komt van de moslims, zegt me. Maar tachtig procent van de Europese Joden is vermoord, dat was niet door de moslims. Na de oorlog waren de Joden die het hadden overleefd niet erg welkom. Ook geen moslims.”
Hij verwees naar de geluiden dat het Joden waren die corona de wereld in hielpen en die een vaccin ontwikkelden. En naar gescandeerde leuzen in voetbalstadions. “De sjofar roept op om wakker te worden. Om te herdenken. Niet als geschiedenis van toen, maar als iets van nu.”
De herdenking werd bijgewoond door de burgemeesters van Enschede, Hengelo, Haaksbergen en Gronau. Enschedese burgervader Roelof Bleker was, namens B&W en de gemeenteraad, een van de kransenleggers.