Het bestaan zit vol voetangels en klemmen. Altijd al zo geweest. En altijd hebben wij pogingen ondernomen om oncontroleerbaar onheil te bezweren: blikseminslag, enge ziektes, waanzin, vampieren, de dood en ander ongemak. Zo hebben donderstenen en steengruis in onze streken tallozen het leven gered. Als je de verhalen mag geloven…
Dondersteen. Alleen mensen uit heel bijzonder beroepsgroepen denken bij dat woord aan iets anders dan een ondeugend kind. Mythen- en sagenkenners, bijvoorbeeld. Een enkele historicus misschien, wat streek-idioten en collectiebeheerders van musea. En na het lezen van dit artikel u ook. Er is nu nog een weg terug…
De herkomst van dat woord ‘dondersteen’ heeft maar heel weinig met kinderen te maken. Niks, eigenlijk. Typisch voorbeeld van een woord dat in de loop der tijd steeds onschuldiger is geworden. Minder potent, ook.
Dat is al het geval bij de huidige betekenis, want ga maar na: werd er in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw nog heel boos gekeken als een kind dondersteen werd genoemd, tegenwoordig heeft het meer een Pippi Langkous-imago. Maar jarenlang was het een woord waarmee bazen werden aangeduid die hun werknemers graag onder de plak hielden. Kwaaie, lompe, imponerende bazen voor wie je op moest passen.
Voor de oorspronkelijke betekenis moet je terug naar de tijd waarin de goden op vurige paarden over de wolken galoppeerden. Tegenwoordig is het een natuurkundig verschijnsel, maar ooit waren zij het die het lieten donderen en bliksemen. Die tijd.
Boeren (en vast ook andere buitenlui) vonden destijds na een onweersbui met enige regelmaat een dondersteen op plekken waar de bliksem was ingeslagen. Of: waarschijnlijk was ingeslagen. Of: wel ingeslagen moest zijn. Anders had er niet zo’n steen gelegen.
Een bewerkte steen was het, heel anders dan de zwerfkeien die je te pas en te onpas vond. Spiegelglad, scherp en vaak met een loepzuiver gat erin, hèt bewijs dat het godenwerk moest zijn. Vermoedelijk het eind van de knots waarmee zij het hadden laten donderen. Zo’n ding raakt ook bij goden wel eens los, het is gereedschap per slot van rekening. Dat slijt, zeker als je zo tekeer gaat.
Zo’n dondersteen werd mee naar huis genomen en aan de zoldering gehangen. Iedereen weet immers dat de bliksem nooit ergens twee keer inslaat. Zag zo’n dondergod die steen hangen, dan wist ‘ie dat hij al geweest was. Een betere bliksemafleider was er niet
De Enschedese MuseumFabriek heeft een heel aantal donderstenen in collectie. Het zijn bijlen en vergelijkbare werktuigen uit de steentijd, onwaarschijnlijk vakkundig afgewerkt. Het gat erin krijg je met een diamantboor niet ronder. En je zult ‘m heel precies moeten polijsten, wil je een vergelijkbaar resultaat krijgen. Dat men er godenwerk in zag, is niet zo vreemd.
Overigens blijkt uit onderzoek dat inwoners van de Twentse streken nog tot in de jaren 60 van de vorige eeuw donderstenen aan de balken hingen. Niet dat men er nog echt in geloofde. Maar je kon nooit weten…
Het bovennatuurlijke biedt bescherming. Dat is logisch: het is de macht boven andere machten, onaantastbaar voor wat ons stervelingen wel lelijk op kan breken. Haal je iets van dat bovennatuurlijke binnen, dan ben je vanzelf een beetje minder sterveling. Zo gek is die gedachte niet. En het werd dan ook behoorlijk letterlijk genomen.
Tal van kerkmuren - moet je wel de wat oudere exemplaren hebben, liefst van zandsteen - vertonen forse slijpsporen, vaak in de buurt van de ingang. Dat is niet alleen hier in de regio zo, dat vind je op allerlei plekken in Europa. Omdat de Fransen hun bajonetten aan die muren slepen, wil de ene theorie. Maar die groeven zitten ook op kerken waar de Fransen nooit in de buurt zijn geweest.
Omdat huisvrouwen dat met hun keukenmessen deden, wil een andere theorie. Maar als je goed kijkt, zie je dat dat niet waar kan zijn. Je slijpt alles bot in zo’n groef.
Inmiddels weten we waar die littekens vandaan komen: honderden jaren lang hebben omwonenden - stedelingen, dorpelingen uit de buurt, vast ook zo nu en dan een vreemdeling - kalk van kerkmuren geschraapt. Zo fijn mogelijk. Dat slijpsel werd door een drankje geroerd en ingenomen. Als medicijn, zowel preventief als wanneer er een zieke in de bedstee lag. Het was poeder van een heilige plek, immers.
Vergelijk het met het water dat uit de bron bij Lourdes geput wordt. Maar dan zonder dat er een Maria-verschijning voor nodig was. Kerken zijn van zichzelf al wel heilig.
Het is maar goed dat onze voorouders zich vergrepen aan kerkmurengruis en donderstenen aan de balken hingen. Anders had er vast geen Tukker meer bestaan.
Behalve ‘dondersteen’ wordt ook ‘bliksemstraal’ gebruikt als aanduiding voor een ondeugend kind. Bij het ter perse gaan van dit artikel was niet bekend of er een samenhang in de herkomst van beide woorden bestaat. Het kan ook een wonderlijk toeval zijn.
Elke week lichten collectiebeheerder Edwin Plokker en 1Twente-verslaggever Ernst Bergboer een object uit het depot van de Enschedese MuseumFabriek. Dat depot is een verhalen-kabinet: al die objecten vertellen stukjes Twentse geschiedenis - oeroud èn kakelvers. Meer zien en lezen? In het dossier op de website van 1Twente vindt je alle afleveringen.