Het was de grootste ontploffing sinds de Tweede Wereldoorlog: de vuurwerkramp in Enschede. Volgens het belangrijkste onderzoek naar die catastrofe zou er te zwaar en te veel vuurwerk op het terrein van SE-Fireworks hebben gelegen. Maar bij dat onderzoek en die conclusie zijn veel kanttekeningen te plaatsen. Te veel.
De vraagtekens rond de Nederlandse onderzoeken naar de vuurwerkramp, hebben te maken met een paar verschillende zaken. De aannames bij die onderzoeken rammelen, belangrijke informatie is buiten beschouwing gelaten èn die informatie was wel bekend. Dat roept de vraag op waarom die niet is meegenomen.
Het technisch onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede wordt gedaan door TNO en het NFI. In opdracht van onder meer de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, onder leiding van oud-ombudsman Marten Oosting. Kortweg ‘de commissie Oosting’ genoemd.
De opdrachtformulering stelt de kaders: bereken aan het hand van het schadebeeld de hoeveelheid explosief materiaal die daaraan ten grondslag heeft gelegen. Uitgedrukt in TNT-equivalent, de standaardeenheid om explosiekracht uit te drukken. Daarmee is dat onderzoek van meet af gemankeerd, stellen deskundigen. Het laat een aantal cruciale factoren die van invloed zijn op de kracht van een explosie buiten beschouwing.
Lees verder onder de afbeelding.
Er staat, zo zeggen zei, geen is-gelijk-teken tussen schadebeeld (de krater, de straal waarin panden platliggen, ruiten sneuvelen, muren scheuren, etc.) en de hoeveelheid explosief materiaal. Er zijn veel meer factoren die meespelen bij de effecten van een explosie.
Dat gaat bijvoorbeeld over de condities waaronder dat explosieve materiaal - vuurwerk in dit geval - is opgeborgen. Denk aan de verschillen in effect van een doormidden gebroken rotje, een gewoon rotje en een rotje waar je een paar lagen plakband omheen wikkelt. Vuurwerk dat in een stijve ruimte - een zeecontainer of een bunker - ligt opgesloten, reageert bij brand anders dan wanneer het op een berg in de open lucht ligt.
Zo zijn er volgens deskundigen meer variabelen waarmee in het Nederlandse onderzoek geen rekening is gehouden: het wolkendek, smeulend verpakkingsmateriaal, secundaire explosies van vrijgekomen brandbare gassen of fijnstof.
Anders gezegd: er zijn veel meer verklaringen mogelijk voor de massieve explosies die het oude Roombeek van de Enschedese kaart veegden. Hoeveel of wat voor soort vuurwerk er bij SE-Fireworks lag opgeslagen, is als daarbij helemaal niet zo relevant. Gekker nog: je hebt helemaal geen vuurwerk of ander ontplofbaar materiaal nodig om een klap van jewelste te veroorzaken. Dat blijkt uit proeven van dr. Alfred Kappl in 2005 in Oostenrijk (zie Oorverdovend stil: te zwaar en te veel?).
In de Nederlandse onderzoeken naar een verklaring voor de ramp in Enschede wordt het allemaal buiten beschouwing gelaten. Net als de voorraadadministratie van SE-Fireworks, die bewaard bleef en meteen na de ramp werd overgedragen aan de autoriteiten. De gegevens in die administratie worden genegeerd.
Lees verder onder de afbeelding.
Het is het gevolg van een redenatie die niet klopt: er moet wel vuurwerk van de zwaarste categorie hebben gelegen, anders had zich nooit een massa-explosie kunnen voordoen.
Daarbij is een paar dingen opmerkelijk: al bijna tien jaar is bekend dat ook licht vuurwerk (in opslag) een massale explosie kan veroorzaken èn TNO dient kort na het onderzoek van de vuurwerkramp in Enschede een aanvraag in bij de Europese Unie voor nader onderzoek.
In februari 1991 ontploft een vuurwerkbedrijf in Culemborg dat vergelijkbaar is met het Enschedese SE-Fireworks. Onderzoek naar die ramp - onder meer gedaan door TNO - leidt tot twee belangrijke conclusies: 1.) licht vuurwerk in opslag kan zich massa-explosief gedragen, alsof het van de zwaarste categorie is, 2.) dus horen dit soort vuurwerkbedrijven niet thuis in woonwijken. Er wordt een lijst opgesteld van zeventien vergelijkbare bedrijven, waaronder SE-Fireworks.
Lees verder onder de afbeelding.
Met die conclusies wordt niets gedaan. Als SE-Fireworks ontploft, blijven ze onderbelicht. In die zin dat ze geen doorslaggevende rol spelen in de vraag wie de ramp in Enschede had kunnen voorkomen en waarom dat niet is gebeurd. Daar zijn, zo wordt gesteld, externe oorzaken voor: mogelijk een brandstichter, in elk geval twee directeuren die rommelden met vuurwerk en opslag.
Als TNO ook de ramp in Enschede onderzoekt, is de conclusie heel stellig. In elk geval in de manier waarop die terechtkomt in het eindrapport van die commissie onder leiding van Oosting (en daarmee in de publieke opinie): SE-Fireworks had te zwaar en te veel vuurwerk in opslag. Dàt was de oorzaak van de ramp.
Een paar maanden later dient TNO een subsidieaanvraag in bij de Europese Unie voor nader onderzoek naar vuurwerk. In die aanvraag is van die stelligheid over de oorzaak van ‘Enschede’ niets te bespeuren. TNO heeft geen verklaring voor de enorme klap die zich daar heeft voorgedaan, er is ècht nader onderzoek nodig. En dus geld.
Lees verder onder de afbeelding.
Op datzelfde moment vinden de voorbereidingen plaats voor de strafzaak tegen de eigenaren van SE-Fireworks. Die is nog niet begonnen. De basis voor die zaak is de stellige conclusie van TNO/NFI dat de eigenaren te veel en te zwaar vuurwerk op hun bedrijf hadden liggen. Willens en wetens. De twijfels van TNO over de oorzaak van de ramp, worden angstvallig buiten die strafzaak gehouden. De twee directeuren worden veroordeeld en krijgen een jaar cel.
Dat EU-onderzoek komt er. In 2005 ontploffen er bij proeven in Polen twee containers met licht vuurwerk. In de ene had tòch zwaarder vuurwerk gezeten, verklaart TNO achteraf, als er met name in de Nederlandse brandweerwereld commotie ontstaat. Over daverende klap waarmee de tweede container explodeerde, wordt gezwegen.
Ook bij proeven in Oostenrijk, in datzelfde jaar, ontploft een zeecontainer. Met dit verschil dat daar geen vuurwerk in zat, zelfs niet van de lichtste categorie. De onderzoeker, dr. Kappl, vult het stalen gevaarte met papier en wat pallets om zijn eerdere theorie van een smeulbrand in verpakkingsmateriaal als mogelijke oorzaak van de Enschedese ramp in praktijk te testen. Ook die container klapt volledig uit elkaar.
Waarom relevante informatie en kennis niet is meegenomen in Nederlandse onderzoeken en het strafproces? En waarom dat ook in later jaren nooit heeft geleid tot nuancering van die harde conclusie van ‘te zwaar en te veel’? Dat een gebrek aan kennis of de druk om snel antwoorden te vinden op de vraag waarom het zo mis kon gaan in Enschede redenen zou zijn, is onwaarschijnlijk.
De kennis (en onduidelijkheden) over vuurwerk in opslag en vuurwerkbedrijven in woonwijken na Culemborg bij de instanties die de ramp in Enschede onderzochten al vlot op tafel. Dat ook TNO de conclusie ‘te zwaar en te veel’ te kort door de bocht vond, mag blijken uit alleen al die aanvraag voor nader onderzoek bij de EU.
En als er al druk was om snel antwoorden te geven op de vragen over de enorme klap in Enschede, dan zijn er tal van momenten geweest waarop eventuele te snelle conclusies genuanceerd hadden kunnen worden. Te beginnen bij de strafzaak tegen de directeuren van SE-Fireworks. Dat is allemaal niet gebeurd. Sterker: ‘te zwaar en te veel’ is nog altijd de belangrijkste verklaring voor de ramp in Enschede. Maar of dat ook gerechtvaardigd is?
Meer weten over de vuurwerkramp, het onderzoek ernaar en de achtergronden daarvan? Kijk dan in het dossier op de website van 1Twente.
TNO wilde niet ingaan op onze vragen over het onderzoek en de conclusies van destijds en merkt daarbij op daar nog altijd achter te staan. Het NFI verwees ons door naar de opdrachtgever van toen: het OM. Ook dat OM reageerde afwijzend en wilde niet ingaan op onze vragen. Er lopen geen strafzaken die betrekking hebben op dat ‘te zwaar en te veel’, onderzoek wordt met het verstrijken van de tijd steeds lastiger en de meeste eventuele strafbare feiten zijn verjaard, zo staat in de reactie te lezen.