Honderden walvisbotten zijn de stille getuigen van een werkelijkheid waar je je nauwelijks iets bij voor kunt stellen: Delden lag, met een deel van Twente, ooit aan de kust. Met dien verstande dat er destijds van een dorp of streek nog (lang) geen sprake was.
Ooit was bijna heel Nederland een enorme, ondiepe binnenzee. Met een kustlijn die ruwweg vanaf Bochelt (D), via Eibergen en Neede naar Delden liep. Langs die lijn zijn talloze sporen van zeeleven gevonden, waaronder opvallend veel botten van vroege walvissoorten. Het moet er hebben gewemeld van die kolossen.
De honderden botten die de Enschedese MuseumFabriek in depot heeft zijn tussen de 4 en 17 miljoen jaar oud. Dat is piepjong, als je het afzet tegen de geologische tijdschaal van onze planeet. Geleerden spreken dan over het Miosceen, het tijdperk waarin Azië op Afrika botste (of andersom) en waarin het Himalaya-gebergte werd gevormd.
De walvissen die destijds over ons vlakke lang zwommen zijn inmiddels uitgestorven, maar leken al erg op de potvissen en vinvissen van tegenwoordig. Dat het er zoveel waren, blijkt uit de massa botten die in oost-Nederland zijn gevonden. Vermoedelijk is de oorzaak daarvan dat Nederland in dat Miosceen en grote baai was, waarin walvissen verdwaald raakten en strandden. Oost-Nederland werd een walvissenkerkhof.
De eerste walvisbotten in deze streken werden al in 1771 gevonden, bij het graven van de Twickelervaart. Carel George Wassenaer van Obdam, heer van Twickel, liet de watergang aanleggen om handel en nijverheid te bevorderen en Twente op te stuwen in de vaart der volkeren. En - vanzelfsprekend - de eigen schatkist en passant wat bij te vullen. De vaarweg loopt nog altijd van Delden naar de Regge, bij het Enterbroek.
Lees verder onder de afbeelding.
Bij het begin van de vaart liet Wassenaer van Obdam een haven en een herberg aanleggen. Die herberg - het huidige hotel Carelshaven - staat er nog altijd.
Fossielen waren een onbekend verschijnsel in die tijd, het zou nog ruim een eeuw duren voordat de eerste paleontologen opstonden. Dat er daar bij Twickel goed geconserveerde walvisbotten in de klei lagen, stond vast. Maar hoe die daar kwamen? Niet weinigen dachten dat God de mensheid beproefde en zo de schapen (die niet twijfelden aan het klassieke scheppingsverhaal) van de bokken (degenen die daar wel aan twijfelden) scheidde.
Het was een jochie uit Eibergen dat de basis legde voor de verzameling walvisbotten die de MuseumFabriek in collectie heeft. Freek Rhebergen (1933 - 2018) wordt als 13-jarige pre-puber, na een schoolreisje naar Natura Docet, gegrepen door het fossielenvirus. Hij zal nooit een wetenschappelijke opleiding volgen, maar ontwikkelt zich tot de belangrijkste kenner van fossiele walvisbotten in Europa.
Rhebergen vond zijn - vermoedelijk - eerste walvisbot bij toeval. Hij was met een vriend op weg naar de Needse Berg om fossielen te zoeken en dook een zijpad in om een begrafenisstoet te ontwijken, die op weg was naar de begraafplaats, bovenop de berg. Zijn vriend struikelde. Over een paaltje. Zo leek het, in elk geval. Even verderop realiseerde Rhebergen zich dat een paaltje op die plek vreemd is. Hij keerde om en vond de fossiele rib van een walvis, die uit de grond stak.
Lees verder onder de afbeelding.
In 2014, vier jaar voor zijn overlijden, schenkt Rhebergen zijn verzameling aan de Twentse Welle, nu de MuseumFabriek.
De botten die Rhebergen vond, zijn broos geworden in de loop der tijd. Je kunt je er iets bij voorstellen, na miljoenen jaren. Vanaf begin oktober 2024 krijgen ze stuk voor stuk een bad in verdunde houtlijm om ze te verstevigen.
Elke week lichten collectiebeheerder Edwin Plokker en 1Twente-verslaggever Ernst Bergboer een object uit het depot van de Enschedese MuseumFabriek. Dat depot is een verhalen-kabinet: al die objecten vertellen stukjes Twentse geschiedenis - oeroud èn kakelvers. Meer zien en lezen? In het dossier op de website van 1Twente vind je alle afleveringen die tot nu toe verschenen zijn.