Vijf Twentse echtparen zijn donderdagmiddag postuum geëerd met de Yad Vashem-onderscheiding in de Synagoge van Enschede. Het is de hoogst haalbare onderscheiding die de Israëlische regering toekent aan niet-Joden. De erkenning wordt toebedeeld aan personen die tijdens de oorlog, vaak met gevaar voor eigen leven, Joodse mensen hebben beschermd en geholpen.
Rechtvaardige onder de Volkeren, dat is de titel die je krijgt met de onderscheiding. In Nederland hebben ongeveer 6000 mensen de eretitel ontvangen; wereldwijd zijn dat er zo’n 28.000. De erkenning kan ook postuum – na overlijden – worden uitgereikt. Om in aanmerking te komen, moet een uitgebreide aanvraagprocedure worden doorlopen. Bewijsmateriaal, zoals brieven en dagboeken, wordt naar Israël gestuurd. Daar worden de documenten zorgvuldig onderzocht door historici en de onafhankelijke organisatie Yad Vashem.
Jacob Gerrit Mighelbrink en zijn vrouw Janna Schlüter boden tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdak aan Hartog – roepnaam Harry – Philip, een Joodse jongen die aan arrestatie wist te ontsnappen. Ondanks het gevaar voor hun eigen gezin, besloten ze Harry zolang nodig was te verbergen. Overdag moest hij stil blijven op de bovenverdieping, maar s ’avonds behandelde de familie hem als ‘één van hen’. Dankzij de hulp van de familie overleefde Harry de oorlog. Het echtpaar kreeg na de oorlog nog een kind, dat ze naar de onderduiker vernoemden: Harry.
Tijdens de onderduikperiode leerde Jacob Mighelbrink hem schoenen repareren, een vak dat Harry na de oorlog doorzette. In 1950 emigreerde hij naar Australië, waar hij een succesvolle schoenenwinkel opzette. Hij bleef altijd contact houden met de familie Migchelbrink. Na Harry’s overlijden in 1996 vonden zijn kinderen zijn aantekeningen over de oorlog en schreven het boek Just call me Harry.
In het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de Joodse familie van Trommel gedwongen om onder te duiken. De jonge Max en zijn broer Jacques werden in 1942 op verschillende plaatsen ondergebracht. Max verbleef negen maanden bij Gerardus en Engelina Hofstede in Hasselo, waar hij op de boerderij werkte en voorgesteld werd als een jongen uit het westen van Nederland die moest herstellen van ondervoeding.
Lees verder onder de afbeelding.
Toen de situatie daar onveilig werd, werd Max naar Bernardus en Johanna Geerdink in Saasveld gebracht in Saasveld, waar hij tot het einde van de oorlog verbleef. De Geerdinks behandelden Max als hun eigen kind, ondanks de voortdurende dreiging van huiszoekingen door de Duitse soldaten. Na de oorlog bleef Max in contact met beide families.
Carel Bel werd tijdens de oorlog actief in het verzet. Hij verstopte samen met zijn vrouw, Grada Wilhelmina Ebbers, vier Duits-Joodse jonge mannen (Max Flaksbaum, Alfred Israel Heymann, Siegfried Israel Lehmann en Abraham Bernard Winzelberg) op de zolder van hun klompenwerkplaats in Boekelo. Naast de vier mannen verborgen Carel en Grada ook een vierjarig Joods meisje, Carry de Vries, die werd gepresenteerd als een kind uit het gebombardeerde Rotterdam.
De vier jonge mannen en Carel werden in november 1943 verraden en gearresteerd. Het jonge meisje werd verstopt onder dekens en niet ontdekt. De vier mannen kwamen om. Carel keerde na vier maanden Kamp Vught terug en bleef hulp bieden. In de laatste winter van de oorlog verstopten zij een Joods echtpaar, Simon van der Horst en Helena Themans, in hun huis. Het echtpaar overleefde de oorlog. Het jonge meisje Carry is na de inval in november naar een veiligere plek verplaatst, geregeld door pastoor Leendert Overduin. Ook zij overleefde de oorlog.
De familie Blankestijn in Hengelo heeft zich tijdens de oorlog ontfermt over de Joodse Greta Pam-Blitz. Met de schuilnaam Wilhelmina van Wermeskerken, werd ze opgenomen in de gereformeerde familie. De Blankenstijns behandelden haar als familielid. Ze ging zelfs mee naar de kerk. Greta werd door de buurt beschouwd als ‘een nichtje uit West-Holland’ en kon vrij bewegen in huis. Na de oorlog hield Greta contact met de familie Blankestijn.