Hoeveel kleiner Enschede is geweest, dringt pas goed tot je door als je de geschiedenis induikt. Dat doen we elke week in het depot van de MuseumFabriek en dit is zo’n aflevering. Enschede telde ooit twee molens, een aan de noordkant en een aan de zuidkant van de stad. Aan het randje van de stad, want daar heeft de wind vrij spel.
De Zuidmolen en de Noordmolen, twee korenmolens die de stad voorzagen van meel en daarmee dagelijks brood. Identieke exemplaren, van het soort dat je aantreft op schilderijen middeleeuwse schilders als Jan Brueghel. Standerdmolens, met een draaiend molenhuis op een vast staketsel van dikke balken.
Die Enschedese Zuidmolen werd gebouwd rond 1550 en draaide eeuwenlang. Net als de Noordmolen, overigens. Even voorbij Usselo vind je nog zo’n exemplaar, zij het van veel latere datum: de Wissink Möl (1802). De nadagen van al die molens houden wel zo ongeveer gelijke tred. Alle functioneerden lange tijd als graanmolen, maar verloren die functie in de eerste decennia van de vorige eeuw, toen moderne maalinrichtingen die niet afhankelijk waren van wind in zwang kwamen.
Zowel de Zuid- als de Noordmolen waren eigendom van de stad en werden verpacht aan molenaars. Voedselzekerheid was een overheidstaak. En met de opbrengsten werden de predikanten in de stad betaald. Het stadsbestuur achtte zich ook mede verantwoordelijk voor de distributie van het Brood des levens. Een tijdlang, in elk geval.
De Zuidmolen stond aan de Beltstraat. Dat ‘belt’ is niet meer dan een ouderwets woord voor ‘bult’, dat is: de bult waarop de molen stond om ervoor te zorgen dat ‘ie zoveel mogelijk wind kon vangen. Dat ging aan de zuidkant van de stad sowieso beter dan aan de noordkant. In Nederland waait de wind sinds mensenheugenis het meest uit het zuidwesten. De Zuidmolen heeft dan ook langer bestaan dan de Noordmolen.
Lees verder onder de afbeelding.
In 1870 waren beide molens niet meer rendabel in belabberde staat. Het stadsbestuur besloot tot verkoop, met de opdracht om ze af te breken. Maar de nieuwe eigenaar wilde het zuidelijke exemplaar nog een tijd exploiteren en vroeg en kreeg uitstel. Een dik decennium later was het definitief einde oefening. De reden: de stad had zich in razend tempo uitgebreid en de uit de grond gestampte fabrieken waren wind- en spelbrekers.
Het was Ko van Deinse die het verdwijnen van deze molens met lede ogen aanzag. Hij was het die in 1921 Hendrik Jan van Heek overhaalde om de Wissink Möl te verplaatsen naar het Buurserzand, als onderdeel van een gepland openluchtmuseum. Maar dat kwam er niet van. De molen leidde een zieltogend bestaan. In de jaren vijftig was het bijna met het ding gedaan. Van Deinse schreef er zelfs een gedicht over.
Ìk zin 'ne oale stenderkast
Oet achtteenhonderdtwee,
Do mi-j Jan Heenik Wissink ginn
In Ossel bouwen dee
Ik heb as Wissinks Möl bekènd,
Op 't oale èrve doar
't Zoad van 'n Osseler Esch emaald
Hoast honderd twintig joar
De ni-jje tied met zinnen stoom
Dee hef't mi-j an edoan,
As gedacht'nis vuur 't noageslacht
Kwam 'k op diss' stéé te stoan
In negenteen honderd twintig een
Hef Jan Bernard van Heek
Mi-j kof en do weer op ebouwd
Hier achter Zonnebeek
De Edwina van Heekstichting wist hem tot rijksmonument te promoveren, maar begin jaren zeventig hing hij zwaar naar links van ellende. Hij werd in 1981 afgebroken en in onderdelen opgeslagen. In mei van dat jaar volgde herbouw op de plek waar ‘ie ooit was gebouwd. Daar staat hij tot op de dag van vandaag. Minder in de wind dan in vroeger dagen, maar na de kap van een aantal bomen in 2008 draait ‘ie weer stabiel.
Een dergelijk lot was de Zuidmolen niet beschoren en, wees eerlijk: dat is jammer. Parkeergarages en winkelcentra mogen handig zijn, ze zijn ook foeilelijk. De smoel van zo’n ‘stendermolen’ in je stad was toch een stuk aangenamer. Natuurlijk had de uitdijende stad hem de wind uit de zeilen genomen, maar toch.
Wat van de Zuidmolen rest is een replica, schaal 1:50. Ook dankzij Van Deinse, die als jochie op de molenbelt en rond de bleek daaromheen had gespeeld. Van Deinse gaf een bevriende houtbewerker, Scholten bijgenaamd ’de Rooie’, de opdracht om in elk geval iets van dat monument uit zijn kinderjaren te behouden. De timmerman bouwde er twee. Met hout van de oorspronkelijke molen.
Lees verder onder de afbeelding.
De windmolen op de belt aan de zuidkant van de stad werd vervangen door een stoommolen. De ene replica heeft jaren bij de firma Hassink gestaan, een meubelinrichter die in de machinekamer van die stoommolen tot in de jaren tachtig een showroom had. Van Deinse schonk het andere exemplaar aan de Oudheidkamer Twente. Dat staat nu in het depot van de MuseumFabriek.
Het windvaantje, waaraan de molenaar kon zien hoe hij die kast moest draaien voor maximaal rendement, werd geschonken aan de Wissink Möl. Of die daar nog altijd dienst doet, is niet bekend.
Elke week lichten collectiebeheerder Edwin Plokker en 1Twente-verslaggever Ernst Bergboer een object uit het depot van de Enschedese MuseumFabriek. Dat depot is een verhalen-kabinet: al die objecten vertellen stukjes Twentse geschiedenis - oeroud èn kakelvers. Meer zien en lezen? In het dossier op de website van 1Twente vind je alle afleveringen die tot nu toe verschenen zijn.