De kosten voor zorg en de ondersteuning van inwoners die kwetsbaar zijn, rijzen de pan uit. Enschede teert al jaren in op haar reserves. En fors ook. Belangrijkste oorzaak: de hoge kosten voor sociale voorzieningen. Dat is de belangrijkste conclusie van een onderzoek van de rekenkamer naar de effecten van bezuinigingen in de afgelopen negen jaar. Johan de Kruijf, lid van de Enschedese rekenkamercommissie, presenteerde dinsdagmiddag zijn rapport voor de raad. Wij spraken hem voorafgaand over oorzaken en achtergronden van die zwakke sociaal-economische positie van Enschede.
“We zijn bezig het tafelzilver te verkopen en dat valt niet vol te houden,” citeert Teun Staal VVD-raadslid Joost Nijhuis in zijn artikel in Tubantia van afgelopen vrijdag. Nijhuis haalde met die woorden De Kruijf aan, die in zijn betoog bij de presentatie van het onderzoeksrapport precies diezelfde metafoor gebruikte. Maar wat is daar zo erg aan? Tafelzilver veronderstelt luxe en we hebben het hier over inwoners die amper het hoofd boven water houden, soms verzuipen. Het haalt je de koekoek dat je dan de voorraadkasten en kelders induikt en tevoorschijn haalt wat je hebt om hen de helpende hand te reiken.
Toch is het zo simpel niet. Voor een stad als Enschede, met beduidend kleinere reserves dan de meeste andere steden, gaat dat vroeg of laat schuren. En schuren doet het, aan alle kanten, zo blijkt uit het rapport. Grootse onkostenpost is wat in vaktermen “het sociale domein” wordt genoemd: welzijn, jeugdzorg, voorzieningen voor mensen met een laag inkomen, armoedebestrijding.
Het is in de voorbije tien jaar ook wel een spagaat geweest waarin gemeenten zich bevonden, dat geldt zeker voor Enschede. Die welzijnstaken werden van de provincie overgedragen naar gemeenten met als idee dat die dichter bij hun inwoners staan en dus eerder, beter en goedkoper kunnen ondersteunen, als dat nodig is. Dat “goedkoper” betekende dat het Rijk het budget maar meteen met een kwart kortte. Saillant detail is dat de provincie Overijssel jaarlijks al miljoenen bijlegde; er zijn jaren geweest dat er 50 miljoen extra in de pot ging. Er is dus al heel lang meer geld nodig geweest dan er vanuit het Rijk beschikbaar was.
Kenmerk van sociale voorzieningen is dat een overheid niet kan zeggen dat het geld op is. Wie voldoet aan de voorwaarden voor - neem een voorbeeld - een scootmobiel, krijgt er een. Dat is bij wet geregeld. Die optelsom van recht op voorzieningen en een structureel tekort, waar door het Rijk ook nog eens op bezuinigd werd, dwong Enschede in een bijna onmogelijke positie. Op het moment dat het potje “sociaal domein” leeg is, moet er uit andere potjes worden bijgelegd. In onze stad was dat al veel eerder het geval dan elders, want het Rijk verdeelt geld op basis van inwonertal (grof gesteld), zonder rekening te houden met de samenstelling van die bevolking. Dat maakt een stad als Enschede extra kwetsbaar.
Het waren immers niet de rijken en welgestelden die hier massaal heentrokken, het zijn ook niet de rijken en welgestelden geweest die hier na hun studie massaal bleven plakken. Werkgelegenheid is beperkt, de kansen op een baan en een carrière zijn hier kleiner dan elders. Voor iedereen. De lokroep van andere streken en steden klinkt sterk.
De Kruijff constateert dat Enschede daarin worstelt met vergelijkbare problemen als andere steden aan de noordelijke en oostelijke randen van Nederland, met name die steden die geen goede verbindingen hebben met de grotere economische centra in Nederland en daarbuiten. Neem Leeuwarden, Assen, Emmen, maar ook Hengelo en Almelo. Ligging blijkt heel bepalend voor de economische en sociale positie van een stad. Een belangrijke factor waarom Enschede, na het wegvallen van haar belangrijkste en eigenlijke enige bron van welvaart, de textielindustrie, zo moeizaam mee opstoomt in de vaart der volkeren.
Daarmee heeft de stad een dubbel probleem. De risico’s op armoede en problemen zijn groter dan elders, de kosten die dat met zich meebrengt hoger. Dat geld moet ergens vandaan komen en dat betekent een aanslag op reserves en op potjes die je nodig hebt om de stad aantrekkelijker, beter bereikbaar, vitaler te maken. Het heeft iets van een vicieuze cirkel: we zijn arm, we overleven zo goed als dat gaat en het ontbreekt ons aan de kracht om ons aan de eigen haren uit het moeras te trekken. In die zin vergaat het de stad als geheel niet anders dan veel van haar inwoners, voor wie precies hetzelfde geldt.
Vooruitlopend op publicaties die nog gaan komen: in haar pogingen om de kosten voor die sociale voorzieningen tenminste een beetje te beheersen lijkt het erop dat de stad de solidariteit met haar inwoners die in hetzelfde schuitje zitten wat uit het oog heeft verloren. De drempel om ervoor in aanmerking te komen is steeds hoger geworden. Heb je die eenmaal genomen, dan gelden er strikte regels. Overtreding leidt tot acute en soms draconische maatregelen, die mensen in nog grotere problemen brengen dan ze toch al hadden.
Het “dit gaat zo niet langer” dat klonk bij de presentatie van het onderzoek van de rekenkamer geldt niet alleen het tafelzilver, maar ook de vraag hoe we om willen gaan met het beleid in dat sociaal domein. Bij de laatste begrotingsbesprekingen in de gemeenteraad klonk een stevig pleidooi van verschillende partijen om verandering: menselijker regels, welzijn en zorg voor handhaving, zelfs de term “geluk” werd gebruikt. Dat pleidooi is opgepikt door verantwoordelijk wethouder Arjan Kampman en ook in een aantal nieuwe uitvoeringsplannen lijkt meer aandacht te zijn voor de menselijke maat.